Zonder einde is de scheppingsdrift van de natuur


William Wordsworth - The Excursion (2)


God en de Natuur, zij blijven in het werk van Wordsworth altijd hecht verbonden. Ook in The Excursion. Halverwege staan zesenvijftig regels die Wordsworth tien jaar vóór publicatie van dit marathongedicht als afzonderlijk vers had geschreven. Dit afgeronde fragment toont de dichter op zijn best. Allereerst door de uitgebalanseerde combinatie van concrete natuurbeelden en filosofische observaties. Maar vooral ook door de convergentie van twee ogenschijnlijk elkaar uitsluitende wereldbeelden: die van de gelovige en de ongelovige. Wat een onmogelijke combinatie lijkt, voltrekt zich in dit gedicht-in-het-gedicht. Voor de theïst weerklinkt de overtuiging dat God de schepper en onderhouder is van het heelal; dat de natuur - naast de Bijbel - de tweede openbaring is van God. Die gedachte ligt in de eerste vijfendertig regels het meest aan het oppervlak. Maar de regels daarna verwoorden ook, op sublieme wijze, de verwondering die de atheïst kan voelen voor de harmonie en de schoonheid van het onverschillig universum. Zozeer zelfs dat de eerste helft van het gedicht met terugwerkende kracht door deze, meer seculiere of universele strekking wordt aangestoken.

Het ruisen van de verre zee
Het betreffende fragment staat in boek IV van The Excursion (1125-1181) en begint met de woorden 'I have seen a curious child'. Daarna beschrijft het hoe een kind ergens in 'een achterland' een schelp aan zijn oor houdt en aandachtig luistert naar wat het denkt dat het mysterieuze ruisen is van de verre zee.    


                                         I have seen
A curious child, who dwelt upon a tract
Of inland ground, applying to his ear
The convolutions of a soft-lipped shell;
To which in silence hushed, his very soul
Listened intensely; and his countenance soon

Brightened with joy; for from within were heard
Murmerings, whereby its monitor expressed
Mysterious union with its native sea.


Dan blijkt de schelp in de regels die volgen symbool te staan voor het hele universum. Zoals de schelp voor het kind de zee doet klinken, zo brengt het universum aan het licht wat waar, maar niet zichtbaar is: een aldoor durende macht en vrede die rust in eindeloze beroering.

Even such a shell the universe itself                           
Is to the ear of Faith; and there are times,
I doubt not, when to you it doth impart
Authentic tidings of invisible things;
Of ebb and flow, and ever-during power;
And central peace, subsisting at the heart                  

Of endless agitation. Here you stand,
Adore, and worship, when  you know it not;
Pious beyond the intention of your thought;
Devout above the meaning of your will.


Het universum is als een schelp 'voor het oor van de gelovige', staat er. Maar je hoeft natuurlijk niet per se gelovig te zijn om met ontzag en verwondering het universum te beschouwen. Ook zonder gedachten aan een god kun je stil raken van het onmetelijk 'wonder' dat alle begrip te boven gaat.

Scheppend beginsel
Met de regel 'Of eb and flow and ever-during power' gebruikt Wordsworth een formule die verwijst naar een scheppend beginsel dat in The Excursion in allerlei variaties voorkomt. Enkele voorbeelden: 


  - the presence and the power of greatness      
  - a presence or a motion                                   
  - earth's native energy                                      
  - an active principle                                           
  - an ebbing and a flowing mind                        
  - impulse and utterance                                 
  - the mighty stream of tendency                       
  - the breeze of nature stirring                          
  - nature's language                                          
  - the ancient Soul of this wide land               
  - the voice of Deity on height and plain        

      
Het gaat hier om een 'actief principe' dat als een verborgen, quasi-goddelijke kracht de natuur in beweging houdt; om een nooit aflatende scheppende grondoorzaak van het universum. Wie uitluitend een rationele, wetenschappelijke verklaring van de werkelijkheid accepteert, zal zijn schouders ophalen over zoveel vaagheid. De rationalist eist helder geformuleerde definities, eenduidig en verifiëerbaar. Wordsworth levert geen definities. Hij levert beelden. Teslotte is hij dichter en geen filosoof. Een dichter bovendien die het gevoel even hoog acht als het denken. De mens zou zelfs verloren zijn als hij, 'verblind door valse conclusies van het verstand', zijn hart zou afsluiten voor wat hij ziet en hoort.

- Yes, you have felt, and may not cease to feel.         

The estate of man would be indeed forlorn
If false conclusions of the reasoning power
Made the eye blind, and closed the passages
Through which the ear converses with the heart.


Wordsworth verwerpt de ratio niet, in tegendeel, maar waarschuwt voor abstracte redenaties, want die brengen het denken al snel op een dwaalspoor. Vooral op oog en oor moeten we vertrouwen als we de wereld willen doorgronden. Het zijn immers de zintuigen waardoor die wereld zich aan ons openbaart. De rest van I have seen a curious child beschrijft een reeks natuurverschijnselen die deze overtuiging onderbouwen: van de heldere sterrenhemel en het zingen van de nachtegaal tot het fluisteren van de wind en het ruisen van de bergstromen. Dit alles in de kalme schemering van een lente- of zomeravond midden in de bergen. 

Has not the soul, the being of your life,
Received a shock of awful consciousness,
In some calm season, when these lofty rocks
At night's approach bring down the unclouded sky,
To rest upon their circumambient walls;
A temple framing of dimensions vast,                        

And yet not too enormous for the sound
Of human anthems, - choral song, or burst
Sublime of instrumental harmony,
To glorify the Eternal!


Het avondlandschap is gehuld in een gewijde sfeer. De wolkenloze lucht lijkt te rusten op de rotsen die de dichter omringen als de muren van een tempel. Merk op dat Wordsworth niet het woord 'kerk' gebruikt. Hij noemt deze geheiligde plek 'tempel', een woord dat allereerst verwijst naar een heidens godshuis. De hele ontzagwekkende ruimte vraagt om verheerlijking van the Eternal: de Eeuwige, dus God, in de ogen van de gelovige, het Eeuwige of het Universum in die van de ongelovige.

De natuur gaat nimmer ledig
In wat volgt houdt het religieuze woordgebruik aan. Het lied van de nachtegaal klinkt 'plechtig': het woordenboek omschrijft 'solemn' als 'performed with religious ceremony'. De zang van de boomleeuwerik heet vespers (avondgebed). Het woord 'chant' betekent 'kerklied'. De positie van 'here', zo aan het begin van de regel, gevolgd door een komma en gedachtestreepje, isoleren het woord en geven het zware nadruk. De dichter valt stil. Heel even bestaat niets anders dan het hier en nu. 


                                 What if these 
Did never break the silence that prevails
Here, - if the solemn nightingale be mute,
And the soft woodlark here did never chant
Her vespers, - Nature fails not to provide
Impulse and utterance.


Uit al zijn indrukken concludeert de dichter niet dat in de natuur God werkzaam is. Voor hem zijn dit de werkingen van de Natuur zelf, die 'never fails not to provide impuls and utterance'. De natuur kent geen ledigheid, haar scheppingsdrift is zonder einde.

In de apotheose van het gedicht vat Wordsworth al het voorafgaande nog eens samen in het beeld van een alles omspannende ruimte waarin een solitaire raaf krijsend zijn baan trekt langs de hemelboog. Met de woorden 'concave' (bolvormig) en 'circuit' (kring) benadrukt hij de wijdsheid in hoogte en diepte, lengte en breedte van het landschap dat hem en de vogel omringt. Het woord 'fabric' (weefsel) wijst op onderlinge verwevendheid van alle natuurlijke verschijn- selen. 'Dome' (gewelf) plaatst het hele tafereel in de sacrale sfeer van een kathedraal. De kreet van de raaf, symbool van de dood, klinkt als een ijzeren doodsklok, sterft steeds weg en klinkt dan opnieuw in een tijdloze ruimte.

                                       The whispering air
Sends inspiration from the shadowy heights
And blind recesses of the caverned rocks;
The little rills and waters numberless,
Inaudible by daylight, blend their notes
With the loud streams: and often, at the hour
When issue forth the first pale stars, is heard
Within the circuit of this fabric huge,
One voice - the solitary raven, flying
Athwart the concave of the dark blue dome,
Unseen perchance above all power of sight -
An iron knell! with echoes from afar
Faint - and still fainter - as the cry, with which
The wanderer accompanies her flight
Through the calm region, fades upon the ear,
Diminishing by distance till it seemed
To expire; yet from the abyss is caught again,
And yet again recovered! 


En zo eindigt dit fragment in een beeld van de eeuwige duur: het gevoel dat de wereld - de werkelijkheid, het universum - al eindeloos lang bestond voordat wij er waren en nog eindeloos lang zal voortbestaan nadat wij tot stof zijn weergekeerd. De oneindigheid gevangen in het moment. 

In The Prelude had Wordsworth al geconstateerd dat we die eindeloze ruimte en tijd maar moeten accepteren als ons enige onderkomen,  


Our destiny, our being's heart and home,
Is with infinitude, and only there.


The Prelude, VI (1850), 604-605


In The Excursion toont hij hoe we ons in 'dit alomspannend weefsel' onder de sterren en in het volle besef van onze sterfelijkheid - voortdurend klinkt de doodsklok - thuis kunnen voelen. 





tract

stuk

monitor

instrument (de schelp)

onvoluiions

welvingen

even such a shell

net zo'n schelp

doth (= does) impart

deelt mede

pious

vroom, devoot

devout

devoot, vroom

awful

full of awe = vol ontzag

circumambient

omcirkelend, omringend

anthem

loflied

blind recesses of caverned rocks

grotten duister als blinde ogen in de rotswand

rill

beekje

athwart 

langs

perchance

schier, bijna

knell

doodsklok


I have seen a curious child


Vertaling



I have seen a curious child


Integrale tekst



                                       'Twere long to tell 

What spring and autumn, what the winter snows,

And what the summer shade, what day and night,

The evening and the morning, what my dreams

And what my waking thoughts, supplied to nurse

That spirit of religious love in which

I walked with Nature.


William Wordsworth, The Two-Part Prelude, II, 401/7