Inhoud William Wordsworth

Zonder einde is de scheppingsdrift

Ooit zag ik een nieuwsgierig kind


The Excursion, IV (1850), 1125-1181  


De taalmuziek van Wordsworth is onnavolgbaar en levert haar eigen bijdrage aan de betekenis van zijn poëzie - we hebben het hiervoor al gezegd. De gebruikte citaten zijn daarom onvertaald gelaten. We maken één uitzondering: hieronder volgt I have seen a curious child in eigen vertaling. Zie dit als een uitnodiging tot slow reading of 'diep lezen': vergelijking van de vertaling met het origineel inspireert tot aandachtig lezen en laat de tekst beter doordringen; de onvermijdelijk gebrekkige vertaaloplossingen leiden misschien tot beter begrip. 


Wordsworth schreef zijn belangrijkste poëzie in rijmloze vijfvoetige jamben, elke regel bestaat uit vijf lettergrepen die afwisselend onbeklemtoond en beklemtoond zijn:

∪ – | ∪  – | ∪  – | ∪ – | ∪  –


Zo nu en dan komt aan het begin van een regel een omkering voor, dus een trochee:

– ∪  | ∪  – | ∪  – | ∪ – | ∪  –

Onderstaande vertaling behoudt zoveel mogelijk de jambische versmaat van het origineel. Tweelettergrepige woordcombinaties, zoals 'is het', zijn te lezen als één lettergreep: 'is't'. Combinaties als 'het opzettelijk streven' passen in het metrum wanneer je ze leest als 't opzet'lijk streven'.

                                   -------------------------------


                                          Ooit zag ik
in de bergen een nieuwschierig kind
met aan zijn oor de zachte, gladde mond
van een gekrulde schelp; hij luisterde
vol overgave en zijn ogen straalden,
want van binnen klonk een ruisen dat
een mysterieuze band liet raden van
dit instrument met de verre zee.
Net zo'n schelp is het universum zelf
voor het gelovig oor; en ongetwijfeld
ken ook jij momenten dat het jou
verhaalt van zaken, waar en toch onzichtbaar,
van eb en vloed en macht die nooit verflauwt,
en vrede in het hart van eindeloze
onrust. Hier sta je, vol bewondering
en adoratie ook al heb je daarvan
geen weet, vroom en ver verheven boven
het denken; devoot voorbij het opzettelijk streven.
– Ja, je voelde het en zal het blijven voelen.
Verloren zou de mensheid zijn als valse
redenaties van het verstand het oog
met blinheid sloegen en het oor versperden
voor de boodschap van het hart.
Ben je nooit getroffen in het diepst
van heel je wezen, als in het stil seizoen
de rijzige rotsen bij het vallen van
de avond de wolkenloze lucht verlagen
en rusten laten op hun machtig bolwerk,
een tempel kolossaal, en toch geschikt
voor menselijke lofzang, voor koorlied of
sublieme harmonie van instrumenten,
ter ere van het Eeuwige! Stel dat zij nooit
de stilte braken die hier alom heerst,
dat de nachtegaal, bescheiden als
hij is, zou zwijgen en de tere leeuwerik
hier nooit haar vespers zong. Zonder einde
is de scheppingsdrift van de natuur.
De zachte bries daalt fluisterend omlaag
van schaduwrijke hoogten en grotten duister
als blinde ogen in de rotswand. De smalle
beekjes en de wateren, onhoorbaar
overdag, mengen nu hun tonen
met de luide stromen, en vaak, op het uur
dat de eerste bleke sterren schijnen,
hoor je hoog in het al omspannend weefsel
een stem – de eenzame raaf die zijn baan
trekt langs de donkerblauwe hemel, in
het gewelf haast boven alle zicht verheven –
de verre echo van een ijzeren doodsklok
die ijler klinkt en dan nog ijler als
het schorre krijsen van de doler door
de stille ruimte met de afstand wegsterft
en uit de diepe afgrond toch weer opleeft
en steeds weer opnieuw!