De nacht is mijn hel

Opium, nachtmerries, angst en pijn


Van de jongens op school mocht ik niet meedoen met hun spel, ze pestten me altijd, daarom stortte ik me op het lezen.


Aldus Coleridge terugkijkend op zijn vroege jeugd. Zijn leeftijdgenoten mochten hem niet. Dat lag anders bij sommige volwassenen.


Omdat ik kon lezen en schrijven en ik, zo kan ik gerust zeggen, een onnatuurlijke rijpheid aan de dag legde wat betreft geheugen en begrip, oogstte ik verbazing en bewondering bij de oudere vrouwen.


Als driejarige las Coleridge de bijbel. Vóór zijn zesde was hij verslingerd aan Robinson Crusoe en de vertellingen van Duizend-en-een-nacht. Deze grepen hem zo aan dat hij in het donker spoken zag. Toen zijn vader erachter kwam wat voor effect die boeken op hem hadden, heeft hij ze verbrand.


Oogappel
Samuel Taylor Coleridge groeide op in een gezin met tien kinderen: één meisje en negen jongens. Hij was de jongste en de oogappel van zijn vader. Die hoopte dat zijn zoon, net als hij, dominee zou worden. Vader en zoon voerden vaak lange gesprekken, zo vertelde Coleridge later.

Ik herinner me dat ik, toen ik negen was, op een avond met hem van een boerderij, anderhalve kilometer van Ottery, met hem terug naar huis liep - en hij mij de namen van de sterren vertelde - en dat Jupiter wel duizend keer groter was dan onze wereld - en dat de andere twinkelende sterren allemaal zonnen waren waar werelden omheen wentelden - en toen ik thuis kwam, liet hij me zien hoe zij ronddraaiden.

Coleridge was ook de favoriet van zijn moeder. Ze gaf aan hem meer aandacht dan aan zijn twee jaar oudere broer Frank, die op zijn beurt het lievelingskind was van de kinderjuffrouw. Dat leidde tot onderlinge jaloezie, tot een oudere broer die zijn jongere broer graag mepte en een jongere broer die regelmatig zijn oudere broer verklikte. Ze vlogen elkaar voortdurend in de haren en dat leidde een keer tot een incident met verstrekkende gevolgen. Coleridge vertelde er later het volgende over:

Op een avond vroeg ik mijn moeder de kaas in hele stukken te snijden, zodat ik het kon toasten, wat niet makkelijk was, want het ging om kruimelige kaas. Maar het lukte mijn moeder. Daarop ging ik even de tuin in en ondertussen hakte Frank mijn kaas in kleine stukjes, 'om moeders lievelingetje te pesten'. Ik keerde terug in de keuken, zag wat hij had gedaan en vloog hem aan, kokend van woede. Hij kreunde, deed net of ik hem zwaar verwond had, en geschrokken boog ik me over hem heen. Toen sprong hij op, luid lachend, en gaf me een harde stomp in mijn gezicht. Ik greep een mes en rende op hem af. Op dat moment stapte mijn moeder binnen en greep me bij mijn arm. Ik verwachtte een pak slaag, rukte mezelf los en rende weg naar een heuvel boven de Otter.

De Otter is de rivier die langs Ottery St. Mary loopt. Op de heuvel kwam de jonge Coleridge weer bij zinnen. Zijn woede maakte plaats voor een boosaardig genoegen in de gedachte dat zijn moeder zich nu wel erg ongerust zou maken. Het werd donker. Hij viel in slaap en koelde sterk af in de hevige storm die juist die nacht - het was eind oktober - woedde. Tegen de ochtend merkte hij dat hij de heuvel was afgerold en op nog geen meter afstand van het water lag. Die nacht had de halve stadsbevolking naar hem gezocht en in alle vijvers en de rivier gedregd. Om vijf uur vonden ze hem, totaal verstijfd. Hij kon niet lopen, werd naar huis gedragen en in bed gelegd. Twee dagen later leek hij hersteld. Léék hersteld, want het nachtelijk avontuur had zijn gezondheid blijvend aangetast. Maar dat niet alleen. Het slapen in de kou en het vochtige gras bij de rivier zou ook bijdragen aan de schepping van The Ancient Mariner, en uiteindelijk aan de tragische schipbreuk van een geniaal dichterschap.  

Laudanum
In de jaren na het incident bleek Coleridge namelijk extra vatbaar voor verkoudheid. Hij had vaak koorts. Op zijn achttiende kwamen daar reumatische verschijnselen bij als keelontstekingen en hevige pijnen in polsen, enkels en knieën. Vanaf zijn vijfentwintigste kreeg hij last van kortademigheid, bronchitis en bloed- en vochtophoping, een opgezet gezicht en gezwollen benen en voeten.

Om de nare verschijnselen van zijn ziekte te onderdrukken begon Coleridge vóór zijn twintigste laudanum te gebruiken. Deze oplossing van negentig procent Spaanse wijn en tien procent opium was goedkoop en vrij verkrijgbaar bij de apotheek. Het opiumdrankje werd alom beschouwd als effectief middel tegen aan groot aantal kwalen en vervulde zo'n beetje de rol van aspirine in onze tijd. Maar laudanumgebruik kende desastreuze bijverschijnselen, waaronder verstoppingen en hevige darmkrampen. Tijdens de wandelingen die Coleridge met de Wordsworths maakte in de Quantock Hills, in het prille begin van hun vriendschap, werd hij, zo vertelde William jaren later, 'regelmatig overvallen door hevige pijnaanvallen en kronkelde hij als een worm over de grond'.

Voorgoed verslaafd
In de Quantocks ontstond The Rime of the Ancient Mariner, en het is duidelijk dat Coleridge toen - op zijn zesentwintigste - voor goed verslaafd was. De opiumverslaving bezorgde hem, naast lichamelijke ellende, de gruwelijkste nachtmerries, vooral in de perioden waarin hij probeerde af te kicken. In zijn brieven en notitieboeken heeft hij daarvan veelvuldig verslag gedaan. Zo ook van de nachtmerries die hem teisterden in Schotland, toen hij nog met de Wordsworths samen reisde, en daarna, toen hij acht dagen lang, half rennend door de hooglanden zijn eigen spoor trok. In een brief aan zijn zwager die hij drie dagen voor thuiskomst op de post deed, schreef hij:

Het was een wilde tocht. (...) Ik heb 268 mijl gelopen in acht dagen, dus ergens ben ik sterk, maar ik voel me vreselijk door de verschrikkingen van elke nacht - ik vrees de slaap, de diepe ellende waaruit ik 's morgens huilend in mijn bed ontwaak.

Diezelfde brief aan zijn zwager sluit Coleridge af met een gedicht dat hij pas jaren later publiceerde onder de titel The Pains of Sleep. Daarin zegt hij eerst dat hij God nooit om een gunst vroeg of tot hem bad om troost te vinden, waarop dan deze regels volgen:

But yesterday I prayed aloud
In Anguish & in Agony,
Awaking form a fiendish Crowd
Of Shapes & Thoughts that tortured me!
Desire with Loathing mixt,
On wild or hateful Objects fixt.

In de regels daarna beschrijft Coleridge hoe de spookbeelden hem twee nachten lang bleven achtervolgen en hij steeds zwaarmoedig en verdoofd de dag doorbracht, totdat:

The third night, when my own loud scream

Had waked me from the fiendish dream,
Overcome with suffering strange and wild,
I wept as I had been a child.

Binnen een dag na thuiskomst uit Schotland schreef Coleridge aan een vriend: 

Als ik wakker ben en bezig blijf, als ik wandel en nadenk, kan ik de vijand op armlengte houden, maar de Nacht is mijn Hel.

Een week na terugkeer vertelde hij in een brief, gericht aan een bevriend echtpaar, nogmaals van de nachtelijke kwellingen: 

Als ik helder ben, kan ik de vijand op armlengte afstand houden, maar 's nachts beginnen de verschrikkingen. Tijdens de hele reis vocht ik drie van de vier nachten tevergeefs tegen de slaap en als ik dan wakker schrok van mijn eigen geschreeuw, voelde ik grote opluchting.

De nacht was voor Coleridge een hel. Lugubere gedaanten en gedachten achtervolgden hem, net als gevoelens van 'ondraaglijk onrecht', van 'onmacht', van 'walging' en van 'schaamte'. Wat hij doormaakte in zijn dromen - ook al ver vóór zijn Schotse reis, en ook al lang voordat hij The Rime of the Ancient Mariner schreef - vormt de voedingsbodem voor de nachtmerriewereld van de oude zeeman.   






Mijn vader was gek op mij, en ik was mijn moeders lieveling - daardoor was ik zeer ongelukkig.


Coleridge in een brief aan John Thelwall, 9 oktober 1797



           Ik hoorde en zag niets,

          en las en las en las


            Coleridge, de lezer