Mijn geest lijkt te verlangen naar het aanschouwen en kennen van iets groots - iets dat één en ondeelbaar is - en slechts door het geloof hierin geven rotsen en watervallen, bergen of grotten mij het gevoel van verhevenheid en grandeur.


Coleridge in een brief aan John Thelwall, 16 oktober 1797


Arme havik, o vreemde moordlust in de mens!            

Coleridge vlucht naar Malta


Coleridge z'n reis door Schotland met de Wordsworths was gestrand op onderlinge irritatie. Ook het gehoopte therapeutische effect was uitgebleven. De poging om van de opium af te komen was mislukt. Zij had slechts de nachtmerries verergerd. Thuis in Keswick (in het Lake District) stapte Coleridge weer in het moeras van de problemen die hij bij vertrek had achtergelaten. Daaronder zijn slechte huwelijk. Zijn vrouw was het leven met een verslaafde in de loop van de jaren steeds zwaarder gevallen. Ruzies waren aan de orde van de dag. Bovendien leed Coleridge aan een kansloze ongeconsumeerde liefde voor een andere vrouw waarin hij zich bij tijden, door zijn mateloze persoonlijkheid, compleet kon verliezen.

En dan waren er nog de financiële perikelen. Zijn gedichten brachten niets op. Hij was een briljant journalist en politiek commentator, maar verloor na korte tijd een goed betaalde baan bij een Londense krant door gebrek aan discipline. Tot overmaat van ramp ruïneerde het drugsgebruik zijn dichterlijke creativiteit. Hij kon zich niet goed concentreren, inspiratie bleef uit. En tot slot verdroeg hij steeds slechter het vochtige klimaat van het Lake District, dat voortdurend zijn reuma deed opspelen. In al deze ellende zag Coleridge maar één oplossing: een tijdelijke vlucht, het liefst naar een warmer oord, ver weg van zijn problemen, Een oord waar hij ook een ultieme afkickpoging kon doen. Zijn enige redding, dacht hij, was een nieuw begin. 

Eerste zeereis
Op 9 april 1804 vertrok vanuit de haven van Portsmouth een vloot van vijfendertig koopvaardijschepen met een escorte van elf marineschepen naar Malta, de toenmalige Britse kolonie in de Middellandse Zee. Coleridge voer mee op de Speedwell, één van de handelsschepen. Het was zijn eerste zeereis, vijf jaar na voltooiing van The Ancient Mariner. Alle beschrijvingen in dat gedicht van mist en sneeuw in het poolgebied, van de windstiltes en de verzengende zon rond de evenaar had hij niet ontleend aan eigen ervaring, maar aan de lectuur van talloze boeken over ontdekkingsreizen. Nu, voor het eerst zelf op zee, spookte de oude zeeman voortdurend door zijn hoofd en projecteerde hij de fictieve scènes uit zijn gedicht op het echte leven op zee. Zo zag hij op de tweede dag na vetrek uit Portsmouth hoe een scheepsjongen zijn maaltijd meenam in de mast. Hij moest onmiddellijk denken aan de oude zeeman, die quasi gedachteloos een albatros uit de lucht had neergehaald. Dit is wat hij noteerde in zijn notitieboek:

Ik zag een leuke zwarte knaap met heldere zwarte ogen en witte tanden naar boven in de hoofdmast klimmen met om zijn nek, als een Albatros, een grote schapenbout.

Wat Coleridge in The Ancient Mariner had geschreven, zag hij terug in de werkelijkheid op zee. Maar dat niet alleen. Andersom verwerkte hij een aantal nieuwe indrukken in de tweede versie van zijn gedicht, dat hij dertien jaar later publiceerde. Na drie dagen op zee, zag Coleridge hoe in de donkere nacht het licht van het kompas en de lamp van de roerganger schaduwen op het grootzeil wierpen. Zijn aantekening luidt aldus:

Light of the Compass & rudderman's Lamp reflected with forms on the Main Sail.

Dit maakt hij ervan in de herziene uitgave van The Ancient Mariner:

The stars were dim, and thick the night,
The steerman's face by his lamp gleamed white.

Coleridge keek zijn ogen uit, dag en nacht, en constant deed hij verslag. Op de vijfde dag van de reis vulde hij elf pagina's met observaties over de romp, de masten en de zeilen van de schepen om hem heen: over hun uiteenlopende vormen, de harmonie van lijnen en bollingen, de werking van elk onderdeel apart en de interactie van alle onderdelen samen. Alles vormt één geheel, schreef hij, en noemde het 'a phantom of complete visual wholeness'.


Worstelen tegen de wind
Net als het schip van de oude zeeman werden ook de schepen van het Engelse eskader gegeseld door storm en verlamd door windstilte. De eerste helft van de reis - tot Gibraltar - verliep voorspoedig. Die duurde tien dagen. De tweede helft, op de Middellandse Zee, zou naar verwachting zeven dagen duren. Dat werden er achtentwintig. Een week na vertrek uit Gibraltar dreef de vloot - bij mist en drukkend weer - voor de tweede maal ter hoogte van Cartagena, aan de zuidoostkust van Spanje. Coleridge:


Dinsdagmiddag, 1 mei, 1uur. We zijn bijna weer terug op de plek waar we vorige week vrijdag, omstreeks dezelfde tijd, de Schildpadden hebben gevangen - en wat zijn nou 5 dagen tegen de wind in worstelen, alleen maar om niet terug te drijven, vergeleken met bijna 5 jaar! Ach! Wat heb ik, sinds mijn terugkeer uit Duitsland, anders gedaan dan tegen de wind opboksen - wel, ik ben geen centimeter opgeschoten!


Twee weken later zeilde het eskader in het zicht van Sardinië en gebeurde iets wat op Coleridge diepe indruk maakte:

Een havik met gerafeld verenkleed streek neer en rustte op de boegspriet. Er viel een schot, maar de vogel bleef stil zitten. Uitgeput. Bij het derde schot vloog hij op en keerde hij met een korte boog terug. Vijf keer werd zo op hem gevuurd, waarna hij wegvloog naar een ander schip. Ik hoorde meer schoten, nu hier, dan daar, maar niemand raakte hem. Waarschijnlijk stierf het dier van uitputting toen het probeerde uit te rusten op het water. Arme havik! O vreemde moordlust in de mens! Het is geen wreedheid, het is louter een kwestie van niet-voelen door niet-denken.


Het kan niet anders of Coleridge moet de overeenkomst hebben gezien tussen het lot van de havik en het lot van zijn albatros. En dan ligt het net zo voor de hand dat, net als de havik, de albatros in de ogen van de dichter het slachtoffer was van 'niet-voelen door niet-denken', ofwel van gebrek aan gevoel door onnadenkendheid. In die aanname schuilt misschien een deel van het antwoord op de vraag wat de oude zeeman dreef tot zijn wrede actie. In The Ancient Mariner vinden we daarvoor geen expliciete verklaring. Ook daarbuiten heeft Coleridge zich daarover nooit uitgesproken. Maar naast de notitie over de havik bestaan meer aanwijzingen die doen vermoeden dat 'niet-voelen door niet-denken' ten grondslag ligt aan de zinloze daad van de oude zeeman en, uiteindelijk, aan al het menselijk feilen. Als een aangeboren neiging tot het kwade, als een soort erfzonde.