Er ligt nog steeds sneeuw. Op het eind van de dag hoorde ik een kar langs onze deur gaan en tegelijk het trieste geluid van een huilend kind.


Dorothy Wordsworth, The Grasmere Journals, 12 februari, 1802


Twee bedelaars vandaag


Dorothy's gebruik van het metoniem


De Grasmere Journals van Dorothy Wordsworth kun je op verschillende manieren lezen. Aan de oppervlakte als een verslag van het dagelijks leven in een idyllische vallei. Vrijwel elke dag krijgen we een weersimpressie. Talrijk zijn de verslagen van lange wandelingen, van etentjes met vrienden en praatjes met buren, van het werk in de tuin, het bereiden van de maaltijd, het wassen van de kleren en de gezamenlijke arbeid aan de gedichten van William. Daarnaast doen de dagboeken verslag van Dorothy's zoektocht naar haar eigen identiteit. Ook lezen we in de notities tussen de regels door een kroniek van het voorgenomen huwelijk van William, met alle onzekerheid over de mogelijke gevolgen voor de intense relatie tussen broer en zus. Deze laatste twee, zeer persoonlijke thema's, beschrijft Dorothy niet expliciet, maar indirect via een literaire stijlfiguur die bekend staat als metoniem.

Metoniem versus metafoor
Het metoniem (of metonymie) berust niet, als de metafoor, op een vergelijking tussen uiteenlopende verschijnselen, maar op een nevenschikking van overenkomstige gebeurtenissen. Wanneer Dorothy over de gele narcissen bij Ullswater schrijft dat 'hun vermoeide kopjes rustten op de stenen als op een kussen', dan is dat een van de weinige keren dat ze gebruik maakt van een metafoor. Veel vaker past ze een metoniem toe, zoals wanneer ze bijna vertederd spreekt over een aardbei alleen onder een haag, een boterbloem alleen in het bos of een solitaire berk temidden van andere berken. Allemaal komen ze op één punt met elkaar overeen, allemaal zijn het 'wezens' met een eigen identiteit die hen onderscheidt van alle soortgenoten. En die eigenschap deelt Dorothy met hen. Ze is er trots op, maar spreekt die trots niet rechtstreeks uit. Haar gevoelens en gedachten drukt ze uit door te sympathiseren met al die eenlingen in het bos of langs de rand van de weg. Daarmee maakt ze - waarschijnlijk meestel onbewust - de omweg van de nevenschikking ofwel het metoniem.

Twee bedelaars vandaag
Een andere, diepgevoelde emotie die Dorothy's dagboek metonimisch tot uitdrukking brengt, is de vrees voor verlies van huis en haard. Dat angstbeeld ziet ze verpersoonlijkt in de vele armen en daklozen die aan haar huis voorbijtrekken. Zoals de vrouw uit Rydal, het dorp verderop, 'fier en goed gekleed', die bedelde om een stuiver. 'Dat had ze', zei ze, 'nooit eerder gedaan, maar dit zijn moeilijke tijden!' Of het kleine meisje uit Coniston dat de hele nacht buiten had geslapen en om geld vroeg.

De ene keer blijft het bij een korte vermelding. 'Twee bedelaars vandaag,' schrijft Dorothy dan, plompverloren middenin een uitgebreid commentaar op een boek dat ze William in de avond voorleest voor de open haard. Bij de ontmoeting van de volgende dag, daarentegen, staat ze uitvoerig stil. Het is half februari en het vriest dat het kraakt als een vrouw met een kleine jongen om een aalmoes vraagt. Diezelfde vrouw was Dorothy een jaar eerder tegengekomen. Ze was toen 'sterk' en had 'een pachtig gezicht', maar nu ziet ze er 'gebroken' uit. Haar zoontje - toen een 'leuk klein ventje' - oogt nu 'magertjes en bleek'. Hij draagt 'een haveloos jasje en een pet gevoerd met bont'. 'Arm kereltje, ik denk dat hij nauwelijks is gegroeid sinds ik hem voor het eerst zag.' Toen de vrouw weg was, moest Dorothy 'onwillekeurig denken dat we niet dankbaar genoeg kunnen zijn voor de omstandigheden waarin wij leven.' Waarna ze afsluit met 'Deze vrouw was slechts één van de vele gevallen'.

Nieuwe onderklasse
Toen Dorothy haar Grasmere Journals schreef, verkeerde Engeland in staat van oorlog met het Frankrijk van Napoleon. De handel met het continent had er zwaar onder te lijden. Vele Engelsen raakten werkloos. Daar bovenop kwam nog de belastingverhoging die de regering had ingevoerd om de oorlog te financieren. Veel kleine boeren raakten in de problemen, moesten geld lenen, konden hun schulden niet aflossen en verloren tenslotte het land waarvan ze leefden. Gezinnen vielen uiteen, mannen, vrouwen en kinderen zwierven rond op zoek naar eten, onderdak en werk. Zo was een nieuwe bezitloze onderklasse ontstaan. Dorothy citeert uit een gesprek met een buurman: 'Hij sprak voortdurend over de veranderde tijden en zei dat er binnenkort slechts twee soorten mensen zouden zijn, de heel rijken en de heel armen, want 'de mensen met een klein lapje grond', zegt hij, 'zijn gedwongen dat te verkopen, en al het land komt terecht in één hand'.

Huilend kind
Dorothy is duidelijk begaan met de slachtoffers van de economische neergang. Ze geeft hun vaak wat brood of geld, luistert naar hun verhaal en toont medeleven. Ze voelt dankbaarheid voor het feit dat zij tot nu toe de dans is ontsprongen. Tegelijk is ze bang dat haar hetzelfde lot zal treffen. Ook die angst brengt ze niet openlijk ter sprake, maar maakt ze voelbaar door de ene hartverscheurende impressie te stapelen op de andere. Ze doet dat zonder commentaar, maar zet naast de misère van de ander wel steeds weer de voorspoed van zichzelf.

Direct na de beschrijving van de 'gebroken vrouw' met haar haveloos geklede zoontje, die 'slechts één van de vele gevallen was', schakelt ze over op een nog schrijnender scène die zij gadeslaat van achter het raam van haar comfortabel verwarmde kamer:

Er ligt nog steeds sneeuw. Op het eind van de dag hoorde ik een kar langs onze deur gaan en tegelijk het trieste geluid van een huilend kind. Ik liep naar het raam, en had net licht genoeg om te kunnen zien dat een man een kar voortduwde die niet erg vol leek, en dat een vrouw met een kind in haar armen hem op de voet volgde met een hond vlak achter haar. Het was een troosteloos gezicht. William stak de kaarsen aan en maakte de tafel schoon, daarna zaten we nog lange tijd te schrijven met de luiken open en kregen bijna The Pedlar af.

Dove Cottage is Dorothy's bastillon tegen de ellende die aan haar raam voorbijtrekt. Tegelijk beseft ze hoe dun de scheidslijn is tussen haar bescheiden bestaan en een leven in bittere armoede. Het contrast tussen de berooide gezinnen buiten in de vrieskou en broer en zus binnen in het warme kaarslicht kan niet groter zijn. Op de tegenstelling levert Dorothy niet expliciet commentaar, over het verband spreekt ze zich niet uit. Dat verband schuilt in de directe opeenvolging en nevenschikking van de beelden. Zo vormt de scène buiten het negatief van de scène binnen en vindt de eigen onzekerheid haar weerklank in de beproevingen van de passanten.