Wij hebben geen vader om ons te beschermen, geen moeder om ons te leiden.


Dorothy Wordsworth in een brief aan haar vriendin Jane Pollard  (1787?)


De rozen en de kamperfoelie bloeien
op ons bevel


Dorothy en William vinden een eigen thuis


We zijn zeer aan elkaar gehecht geraakt door rampzalige gebeurtenissen in onze vroege jeugd. We verloren allemaal een vader, een moeder en een thuis (...). Deze tegenslagen hebben een band van genegenheid geschapen, ondanks dat we noodgedwongen gescheiden zijn opgegroeid.


Dorothy Wordsworth in haar brief aan haar vriendin Jane Pollard,

16 februari 1793


De innige band tussen William en Dorothy Wordsworth valt alleen te begrijpen tegen de achtergrond van het persoonlijke drama dat hen trof in hun vroege jeugd: de dood van hun vader en moeder. Dorothy was zes, William zeven jaar oud, toen hun moeder Ann aan tuberculose overleed. Hun vader bezweek zes jaar later aan een longontsteking. 


Ballingschap
Na de dood van Ann Wordsworth woonde Dorothy achtereenvolgens bij een tante (negen jaar), haar grootouders (anderhalf jaar) en een oom (vijf jaar), ver van het ouderlijk huis en haar broers. Gedurende de eerste negen jaar van haar 'ballingschap' zag ze haar broers Richard, William, John en Christopher niet één keer. Tijdens de sporadische ontmoetingen met hen in de jaren erna groeide vooral tussen haar en William een hechte band. Hij schreef haar lange brieven. Steeds vaker zochten ze een gelegenheid om elkaar te zien. Tegen het eind van 1790 - Dorothy was toen negentien jaar - bracht William zijn zus een bezoek van enkele weken. In een brief aan haar hartsvriendin Jane Pollard schreef ze vier maanden later daarover het volgende: 


Mijn broer William was hier, zes maanden lang, midden in de winter. Je herinnert je misschien dat het weer toen uitzonderlijk zacht was. Elke morgen wandelden we twee uur, en elke middag gingen we om vier of half vijf de tuin in en liepen we tot zes uur het pad op en neer.


[Dorothy schrijft 'zes maanden', maar dat is een vergissing en moet 'zes weken' zijn.] 


Dat de dagelijkse gesprekken met William op het tuinpad diepe indruk op haar hadden gemaakt, blijkt uit een brief die Dorothy twee jaar later aan dezelfde hartsvriendin schreef. Daarin komt ze nog een keer terug op het bezoek van haar broer en geeft ze een onthullende inzage in de gevoelens die ze inmiddels voor hem koesterde.


Ik hoor vaak van mijn dierbare Broer William, ik maak me grote zorgen om hem, omdat hij nog geen baan heeft. (...) Ik kan de woorden niet vinden om te beschrijven hoe lief hij voor me was; voor een half uur praten met mij zou hij graag alles aan de kant geschoven hebben. Het was winter (met kerst) dat hij voor het laatst in Forncett was, en elke dag liepen we direct na de lunch het grindpad in de tuin op en neer, tot zes uur, als we voor het avondeten naar binnen werden geroepen, wat wij altijd verwelkomden. Alleen regen of sneeuw weerhielden ons van deze wandeling. Daarna ben ik nog vaak naar buiten gegaan als de gure noorderwind door de bomen boven ons hoofd floot. Ik liep dan over het tuinpad dat me altijd dierbaar zal blijven door de herinnering aan die lange, lange gesprekken die ik heb gehad, lopend aan de arm van mijn Broer. Ah! Jane! Ik dacht nooit aan de kou als hij bij me was. Ik ben net zo onconventioneel als jij in mijn denken over liefde en vriendschap; ik weet zeker dat liefde me nooit méér zal binden aan een mens dan vriendschap mij bindt aan jou, mijn liefste vriendin, en aan William, mijn vroegste en mijn liefste vriend.


De genegenheid tussen broer en zus werd sterker met elke volgende ontmoeting. Het gevoel van gemis als ze niet in elkaars gezelschap verkeerden, nam met de tijd alleen maar toe. Dat valt ook op te maken uit de brieven die William stuurde aan zijn zus, waarin we getuige zijn van een groeiende twee-eenheid: 


Liefste vriend, hoezeer wens ik dat elk gevoel van vreugde of pijn dat opwelt in jouw hart, eenzelfde vreugde of eenzelfde pijn opwekt in mij, door de zielsverwantschap die ons bijna zal doen samensmelten als we ons stilletjes hebben teruggetrokken in ons kleine huisje.


Mijn eerste thuis
Broer en zus droomden inmiddels over samenwonen in een 'nederig onderkomen, het middelpunt van al onze vreugden', zoals Dorothy dat omschreef. 


Onze tuin is vervuld van magie, de rozen en de kamperfoelie bloeien op ons commando, de bomen achter het huis schieten uit de grond om ons 's winters te beschermen tegen de wind en 's zomers schaduw te bieden tegen de hete middagzon. 


Samen zo'n idylle verwezenlijken zou de leegte kunnen vullen die ze als weeskinderen vanaf hun vroege kinderjaren hadden gevoeld. Beiden waren op zoek naar een fysiek en emotioneel onderkomen in een periode waarin ze ook hun bestemming nog niet hadden gevonden. Dorothy voelde zich opgesloten in het gezin van haar oom waar ze fungeerde als kinderoppas en hulp in de huishouding. William had zijn studie in Cambridge afgebroken en zwierf met een vriend negen maanden door Frankrijk en Zwitserland. Hij had nog geen idee hoe hij de kost kon verdienen. Een gezamenlijk huishouden zou vele voordelen bieden, aldus Dorothy. Het zou haar broer goed doen als hij zich eindelijk voor wat langere tijd op één plek vestigde. 'Wat mijzelf betreft zal het in grote mate bijdragen aan mijn geluk, omdat het me in staat stelt iets te doen. Het is pijnlijk om je altijd zo nutteloos te voelen.' Wat haar vooral dwars zat, was haar afhankelijkheid van de liefdadigheid van familie, die zo maar kon eindigen bij financiële tegenslag. 'Dan zal het vervelend en moelijk zijn een andere bron van inkomsten te vinden, ik zal dan misschien niet in staat zijn een nieuwe uitdaging aan te gaan en altijd afhankelijk blijven en misschien in armoede moeten leven.' 


In 1795 was het eindelijk zo ver. Op 26 september van dat jaar betrokken Dorothy (24 jaar) en William (25 jaar) Racedown, het buitenhuis in Dorset (Zuid-Engeland) dat welgestelde vrienden hun ter beschikking stelden. 'Het was mijn eerste thuis', zou Dorothy jaren later nog zeggen. Vanaf die septemberdag dag zouden broer en zus ruim een halve eeuw, tot aan de dood van William in 1850, onafscheidelijk zijn. Dus ook nog na het huwelijk van William - in 1802 - met beider jeugdvriendin Mary Hutchinson.