Helemaal alleen op de wijde wijde zee


Een oude zeeman doodt een albatros


Afgelopen maandag zijn we weer op pad geweest. We vertrokken om half vier. Het was donker en bewolkt, we hebben dertien kilometer gelopen. William en Coleridge bespraken een ballade die ze wilden uitgeven samen met enkele gedichten van William.


Dorothy vertelt hier over een wandeling die zij, William en Coleridge in november 1797 maakten door de heuvels aan de westkust van Somerset. De ballade waarvan zij spreekt, is The Rime of the Ancient Mariner. De twee vrienden wilden samen een gedicht schrijven in de balladevorm die toen populair was onder het grote publiek. Ze deden het voornamelijk voor het geld: het eindresultaat wilden ze voor vijf Engelse ponden aanbieden aan een tijdschrift. 

Spookschip
Het idee voor het plot kwam van een kennis die had gedroomd over een bemand spookschip (a skeleton ship with figures in it). William opperde ter plekke dat de hoofdpersoon van het verhaal, de zeeman, een albatros had gedood en voor die wandaad werd nagezeten door de beschermgeesten van de Stille Oceaan. Hij suggereerde ook dat de overige scheepslieden deze moord moesten bekopen met de dood, en later weer tot leven zouden komen om het schip verder te zeilen. Al met al bedacht William hiermee de kern van het verhaal, maar daar bleef het bij. Samen aan één gedicht schrijven bleek niet te werken. William trok op tijd de juiste conclusie. Zoals hij later schreef:


Die middag en avond bleken onze werkwijzen zozeer van elkaar te verschillen dat ik voor mijn fatsoen niets anders kon doen dan afhaken om de voortgang niet te hinderen.


Coleridge ging alleen verder. Aan het eindresultaat, dat ruim zeshonderd regels zou tellen, droeg William uitendelijk niet meer dan tien regels bij.


Barre zeereis

Coleridge werkte vier maanden koortsachtig aan het gedicht voordat hij het eindresultaat aan Dorothy en William voorlas. Het verhaal dat hij had geschreven vertelt van een oude zeeman die bij een bruiloftsfeest één van de gasten aanspreekt en deze 'met zijn glinsterend oog' dwingt te luisteren naar het verhaal van de dramatische zeereis die hij lang geleden, in zijn jonge jaren, had gemaakt. Zijn schip, aldus de oude zeeman, voer zuidwaarts op de Atlantische Oceaan en raakte voorbij de evenaar verzeild in een hevige storm. Die dreef schip en bemanning naar de Zuidpool, waar zij terecht kwamen in dichte mist, in pakijs en in sneeuw.


And now there came both mist and snow,
And it grew wondrouw cold:
And ice, mast-high, came floating by ,
As green as emerald.

The ice was here, the ice was there,

The ice was all around:
It cracked and growled, and roar'd and howl'd,
Like noises in a swound.

In die eindeloze, ijzige leegte dook plotseling uit de mist een levend wezen op: een majestueuze albatros.

At length did cross an Albatross
Thorough the fog it came;
As if it had been a Christian soul,
We hailed it in Gods name.


De bemanning was dolblij weer een levend wezen te zien en voederde het dier, dat om het schip bleef cirkelen. Daarop brak het ijs, een zuidenwind stak op, het schip voer weer noordwaarts. De albatros, schijnbaar de brenger van geluk, volgde in het kielzog en rustte regelmatig in de mast. En toen gebeurde het: de oude zeeman pakte zijn kruisboog. Hij schoot de vogel neer. Zomaar. In een opwelling. Zonder reden.

Ook na deze zinloze daad bleef eerst een gunstige wind waaien. Het schip vloog over de golven, met opspattend schuim, en bereikte zo de Stille Zuidzee.

The fair breeze blew, the white foam flew,
The furrow followed free.
We were the first that ever burst
Into that silent sea.

Daar, op de evenaar, viel de wind in één keer weg. Uit het schip verdween alle vaart.


Down dropt the breeze, the sails dropt down,
'Twas sad as sad clould be;
And we did speak only to break
The silence of the sea!

Bewegingloos lag het schip nu op het water, met rond het middaguur recht boven de mast, als een gloeiende koperen bol, de zon. De twee strofen waarin Coleridge dit tafereel beschrijft, behoren door hun beeldende kracht tot de mooiste van het hele gedicht. Hij maakt er een prachtig schilderijtje van. Je kunt het bijna ophangen aan de muur.
 
All in a hot and copper sky
The bloody Sun, at noon,
Right up above the mast did stand,
No bigger than the Moon.

Day after day, day after day,
We stuck, nor breath nor motion,
As idle as a painted ship
Upon a painted ocean.


In de verzengende hitte, onder de bloedrode zon, krompen de scheepsplanken en droogden de kelen van de mannen aan boord volledig uit.


Water, water, every where,
And all the boards did shrink;
Water, water, every where,
Nor any drop to drink.

Op het slijmerige water van de oceaan kropen slijmerige diertjes met poten rond. En 's nachts danste het doodsvuur; het water brandde, als heksenolie, groen, blauw en wit. Dat werd de bemanning te veel. Deze beproeving moest wel de straf zijn voor het neerhalen van de albatros. Hiervoor moest de oude zeeman boeten en zij hingen hem de dode vogel om zijn nek.

Instead of the cross, the Albatross
About my nek was hung.


Leven-in-de Dood
De wind bleef uit - nog steeds - en de dorst hield aan. De bemanning was de wanhoop nabij. Toen verscheen plotseling aan de horizon een stip. Het bleek een zeil te zijn. De blijdschap was eerst groot, maar sloeg snel om in schrik. Zonder wind of tij stoof een vreemde verschijning slingerend en stampend op hen af, en schoof langszij tussen hen en de ondergaande zon. De zeeman en zijn kornuiten zagen een aftands vaartuig met gerafeld zeil dat trilde als spinrag, en een romp van kale binten waar de zon doorheen scheen als door de tralies van een gevangenis. Aan boord ontdekten ze slechts een huiveringwekkend duo: een vrouw met rode lippen en een gezicht zo wit als dat van een melaatse. Haar metgezel was de Dood. 

Are those her sails that glance in the Sun,
Like restless gossameres?

Are those her ribs through which the Sun
Did peer as through a grate?
And is that Woman all her crew?
Is that a DEATH? and are there two?
Is DEATH that woman's mate?

Her lips were red, her looks were free,
Her locks were yellow as gold:
Her skin was white as leprosy,
The Night-Mare LIFE-IN-DEATH was she,
Who thicks man's blood with cold.


De griezels op het spookschip wierpen dobbelstenen. De vrouw riep: 'Het spel is uit. Ik heb gewonnen! Ik heb gewonnen!' en floot driemaal schel. De inzet van het dobbelspel bleek de scheepsbemanning te zijn. 't Leven-in-de-Dood had gewonnen. Zij koos voor de oude zeeman. Hij mocht blijven leven. De rest van de manschappen verviel aan de Dood. Toen het spookschip weer in de duisternis was opgelost, stortten de zeelieden één voor één kreunend met een plof op het dek nadat ze nog eenmaal een blik vol haat op de oude zeeman hadden geworpen. Nu, van god en alleman verlaten, riep hij wanhopig:

Alone, alone, all, all alone
Alone on on wide wide sea!
And never a saint took pity on
My soul in agony.


Rottend water
Voorheen was van een warme relatie tussen de oude zeeman en de overige zeelieden geen sprake geweest. Nu zijn collega's ter ziele waren en hij zich totaal alleen voelde, bekeek hij hen met andere ogen. En op het 'rottende' water om hem heen zag hij ontelbare slijmerige wezens krioelen. Zij leefden voort, zij wel, net als hijzelf. Hij probeerde te bidden, maar uit zijn keel, zo droog als stof, welde slechts vals gefluister op. 

The many men, so beautiful!
And they all dead lie:
And a thousand thousand slimy things
Lived on: and so did I.

I looked upon the rotting sea,
And drew my eyes away;
I looked upon the rotting deck,
And there the dead men lay.

I looked to heaven, and tried to pray;
But or ever a prayer had gusht,
A wicked whisper came, and made
My heart as dry as dust.

Zeven dagen en zeven nachten lang duurde de beproeving van de oude zeeman en liever dan nog te leven had hij het lot van de doden gedeeld. Alles beter dan een leven-in-de-dood. Maar toen, op het diepste punt van zijn wanhoop, kwam de grote ommekeer. De maan rees omhoog aan de hemel, 'in gezelschap van een enkele ster'. Haar stralen zetten het water van de oceaan in vuur en vlam. De slijmdieren die hij eerder had veracht, waren nu waterslangen, wit blinkend in het maanlicht of blauw, glimmend groen en fluweelzwart in de schaduw van het schip. Hij herkende ze nu als 'Gods schepselen van de grote windstille zee'. Nu viel hun schoonheid op, een golf van liefde overspoelde hem, en hij 'loofde hen spontaan'. 


O Happy living things! no tongue
Their beauty might declare:
A spring of love gusht from my heart,
And I blessed them unaware:
Sure my kind saint took pity on me,
And I blessed them unaware.

Op dat moment brak ook de vervloeking:

The self-same moment I could pray;
And from my neck so free
The Albatross fell off, and sank,
Like lead into the sea.

Eindelijk weer thuis
De loden last was de oude zeeman van zijn nek gevallen. Direct begon het te regenen. Er was weer water om de moordende dorst te lessen! Het schip kwam in beweging en koerste noordwaarts. Uiteindelijk kwam de thuishaven in zicht en herkende de oude zeeman de vuurtoren en de kerk op de heuvel. Het schip dreef de haven binnen, het water in de baai en de heuvelrots met daarbovenop de kerk baadden in wit maanlicht.

The harbour-bay was clear as glass,
So smoothly it was strewn!
And on the bay the moonlight lay,
And the shadow of the Moon.

The rock shone bright, the kirk no less,
That stands above the rock:
The moonlight steeped in silentness
The steady weathercock.


Plotseling klonk het plonzen van roeiriemen in het water. Er naderde een sloep met een loodsman en zijn hulpje. Aan boord was ook een kluizenaar die 'in het bos op de helling woonde'. Toen de loodsboot vlakbij was, begon het luid te rommelen onder water.


Under the water it rumbled on,
Still louder and more dread:
It reached the ship, it split the bay
The ship went down like lead.


Het schip zonk, de oude zeeman dreef voor dood op het water, de loodsman en zijn hulpje trokken hem aan boord. Even later kwam hij bij en zette hij voet op vertrouwde grond.

Eenmaal aan land vroeg de oude zeeman aan de kluizenaar of hij bij hem te biecht mocht gaan. Daarop trok een hevige pijn door zijn leden die pas verdween toen hij zijn lugubere verhaal had verteld en zijn misdaad had bekend. Sindsdien - en dat is op het moment dat hij zijn verhaal aan de bruiloftsgast vertelt vijftig jaar geleden - keert diezelfde pijn steeds op ongezette tijden terug. Dan brandt zijn hart totdat hij hetzelfde verhaal opnieuw heeft verteld. Zijn 'slachtoffers' die hij steeds, net als de bruiloftsgast, met zijn 'glinsterend oog' en 'macht over het woord' tot luisteren dwingt, herkent hij bij eerste aanblik. 

I pass, like night, from land to land,
I have strange power of speech;
That moment that his face I see,
I know the man that must hear me:
To him my tale I teach.
 
Zoet bidprentje
Deze prachtige regels, tegen het einde van The Ancient Mariner, zouden een gepast slot vormen. Maar hier eindigt het gedicht niet. Er volgen nog acht mierzoete verzen die het tandglazuur van de moderne lezer doen barsten. In de eerste twee vertelt de oude zeeman dat het feestgedruis van de bruiloft oplaait en tegelijk de kerkklok oproept tot het avondgebed. Hij herhaalt nog eens hoe eenzaam hij zich had gevoeld op die 'bijna godverlaten wijde wijde zee.'

En dan komt het. Veel mooier nog dan een trouwpartij, zegt hij, is het samen ter kerke gaan.


To walk together to the kirk,
And all together pray,
While each to his great Father bends,
Old men, and babes, and loving friends
And youths and maidens gay!

Als klap op de vuurpijl volgt dan de moraal van het hele verhaal:

Farewell, farewell! but this I tell
To thee, thou Wedding-Guest!
He prayeth well, who loveth well
Both man and bird and beast.

He prayeth best, who loveth best
All things both great and small;
For the dear God who loveth us,
He made and loveth all.

De beste manier van bidden is alles en iedereen lief te hebben, net als de lieve God, die alles en iedereen geschapen heeft. Moeten we het hier dan mee doen, denk je als lezer, met dit zoete bidprentje, als afronding van ruim zeshonderd regels beeldende taalmuziek? Kon de auteur niets beters bedenken dan zo'n kinderlijke christelijke vermaning?

Wijzer man
De ongelovige hedendaagse lezer blijft achter in verwarring, net als de bruiloftsgast. Die verkeert nu niet meer bepaald in een feeststemming. Als de oude matroos van het toneel verdwijnt, keert hij de bruiloftspartij de rug toe. 

                     the Wedding-Guest
Turned from the bridegroom's door.

De volgende ochtend staat hij op, verward en verdwaasd, een droever man, dat wel, maar ook een wijzer man.

He went like one that hath been stunned
And is of sense forlorn:
A sadder and wiser man,
He rose the morrow morn.

De vrome regels die The Ancient Mariner uitluiden, geven christelijk geïnspireerde commentatoren aanleiding om het gedicht te interpreteren als de verbeelding van de erfzonde - het kwaad dat ieder mens is aangeboren - en van de weg naar verlossing door berouw en boetedoening. De belangrijkste boodschap zou dan zijn dat die verlossing van het kwaad te vinden is in liefde voor mens en dier, deelname aan een geloofsgemeenschap en bidden tot God.

Deze interpretatie is volstrekt legitiem en tegelijkertijd zegt zij lang niet alles over het gedicht. Daarvoor is de persoon Coleridge veel te complex. Daarvoor zijn z'n religieuze en filosofische ideeën veel te fluïde. En als het gedicht niet ook een even sterke andere dimensie had, zou het de ongelovige, de 'goddeloze', niet diep kunnen raken.   





Niemand die ik ooit gekend heb, was zo bijzonder als hij. 

William Wordsworth

emerald

edelsteen

swound

flauwte

furrow

vore, kielzog

agony

doodsangst

or ever

waar ooit

to gush

gutsen

strewn

uitgespreid


The Ancient Mariner


Complete tekst