Hij en mijn dierbare zus zijn de twee personen aan wie ik in geestelijk opzicht het meest te danken heb.


William Wordsworth, 25 juni 1832

 

Drie personen, één ziel


Over de zielsverwantschap tussen de Wordsworths en Samuel Taylor Coleridge


In augustus 1803 begonnen William Wordsworth en Dorothy Wordsworth aan een reis door Schotland die zes weken zou duren. De eerste twee weken hadden ze gezelschap van Samuel Taylor Coleridge. Met hem waren ze op dat moment al zes jaar innig bevriend, maar die vriendschap had de laatste tijd scheurtjes opgelopen. Eén van de oorzaken was de opiumverslaving van Coleridge en zijn bijkomende wispelturige gedrag. De gezamenlijke reis was bedoeld om de band weer te versterken. Tegelijk wilden de Wordsworths hun vriend steunen bij zijn zoveelste poging om af te kicken. Een paar weken er tussenuit zou helpen, zo was de gedachte. De bedoeling was goed, maar het voornemen strandde al snel in de regen, een depressie van Coleridge en een slecht humeur van William. Op de vijftiende dag, net voorbij Loch Lomond, opperde William dat Coleridge maar beter terug kon gaan naar huis. En zo scheidden zich hun wegen. Dit schreef Dorothy in haar reisdagboek:


Het regende die ochtend hevig en omdat we sinds onze komst in Schotland vaak hadden gehoord dat er al heel lang regen viel, dachten we dat het slechte weer nog wel minstens drie weken zou aanhouden. Daarom besloot de arme Coleridge, die zich heel ziek voelde, zijn kleren naar Edinburgh te sturen, en daar zelf ook - zo goed en zo kwaad als het ging - heen te gaan, bang als hij was op die open kar nog meer nattigheid te moeten verduren.


Recollections of a Tour in Scotland, 29 augustus

Dat onderlinge wrijving ten grondslag lag aan het opbreken van het gezelschap, blijkt uit een aantekening die Coleridge maakte in zijn dagboek, vlak na het afscheid: 'Ik wou dat ik ze nooit had ontmoet!' En hij trok ook niet rechtstreeks naar Edinburgh, maar in een grote boog door de Schotse Hooglanden. De volgende zeventien dagen ging hij, zonder kaart, zijn neus achterna. Hij liep als een bezetene, in een moordend tempo, en legde in acht dagen 420 km af. 

Eén ziel
De vriendschap tussen de Wordsworths en Coleridge begon toen de laatste in juni 1797 broer en zus een eerste bezoek bracht. De vonk sloeg direct over. Volgens de overlevering omschreef Coleridge de relatie die daarop volgde, eens met de woorden 'We are three people, but only one soul'. Deze rake typering van hun innige zielsverwantschap duikt op in vele biografieën van de drie vrienden. Maar in feite vormt het zinnetje een vrije bewerking van wat Coleridge in werkelijkheid schreef: 'For though we were three persons, it was but one God'. De overgeleverde versie is historisch dus niet helemaal juist, maar vat de bijzondere band tussen de twee mannen en de vrouw wel treffend samen. Althans de band die zij hadden in de eerste jaren.    

Bij die eerste ontmoeting maakte Coleridge meteen diepe indruk op Dorothy. 'Hij is een bijzonder mens: zeer welbespraakt, enthousiast en inspirerend,' schreef ze aan een vriendin. Hij had weliswaar dikke lippen, slechte tanden en slordig halflang haar, maar 'als je hem vijf minuten hoort praten, zie je dat allemaal niet meer'. En dan zijn ogen: die waren 'groot en vol, niet donker, maar grijs'. Dichtersogen had hij, volgens haar.  

De bewondering was wederzijds. 'Wat een vrouw!', liet Coleridge zijn uitgever weten. 'In geestelijk opzicht, bedoel ik, en qua karakter, want als je verwacht een knappe vrouw te zien, vind je haar onopvallend, als je verwacht een onopvallende vrouw te zien, vind je haar knap. Ze is direct, gedreven en aanwezig, en heeft een brede algemene ontwikkeling. 'En, zei hij, 'Ze is heel oplettend, haar ogen zien de kleinste details in de natuur'. Hier was sprake van een onmiddellijke klik. 

Quantock Hills
Die eerste kennismaking tussen Coleridge en de Wordsworths vond plaats in West Dorset, aan de Engelse zuidkust. Dorothy en haar broer William woonden daar in een landhuis (Racedown Lodge) dat een vermogende vriend hun ter beschikking had gesteld. Het was de bedoeling dat Coleridge, die William eerder tweemaal kort had ontmoet, er enkele dagen zou logeren. Dat werden meer dan drie weken. Beide jonge dichters lazen dagelijks hun gedichten aan elkaar voor en ontdekten een grote eenstemmigheid. Afscheid nemen aan het einde van die weken, konden ze niet. Twee dagen na het vertrek van hun nieuwe vriend pakten de Wordsworths hun spullen en verhuisden ze bijna zeventig kilometer naar het westen, naar de Engelse westkust, waar Coleridge woonde. Daar, in de Quantock Hills, maakte het drietal in het daaropvolgende jaar talloze lange wandelingen, bij dag en bij nacht. Ideeën vlogen over en weer, over filosofie, literatuur en de politieke ontwikkelingen (de mislukte Franse revolutie, de dreigende invasie van Engeland door Frankrijk, de hoge graanprijzen, de afschaffing van de slavernij). De gesprekken in de heuvels vormden een bron van inspiratie. Coleridge, twintig jaar later:

Met potlood en notitieboek in de hand maakte ik studies, zoals de kunstschilder zegt, en kneedde ik mijn gedachten tot gedichten, terwijl de onderwerpen en beelden mijn zintuigen overspoelden.

In die tijd begon Dorothy aan een dagboek (The Alfoxden Journal) waar Coleridge en haar broer regels uit putten. De beide mannen probeerden tweemaal samen een gedicht te schrijven. Dat mislukte, maar de intensieve samenwerking resulteerde een jaar later wel in de publicatie van een gezamenlijke dichtbundel: Lyrical Ballads. Deze bundel markeert het begin van de Engelse Romantiek.

Gestoorde profeet
Lyrical Ballads verscheen in januari 1798, anoniem, volgens Coleridge, omdat 'De naam Wordsworth niemand iets zegt, en mijn naam voor veel mensen stinkt'. Dat laatste sloeg op zijn radicale politieke standpunten waarmee hij zich de haat van conservatieve kringen op de hals had gehaald.

Wordsworth had aan Lyrical Ballads negentien gedichten bijgedragen, Coleridge slechts vier, maar daaronder wel het langste: The Rime of the Ancyent Marinere (668 regels). Dat gedicht opende ook de bundel. De kritieken waren niet mals. Vooral het lange openingsgedicht moest het ontgelden. De recensent van de Analytical Review vond het maar niks. Letterlijk, in beschaafd Engels: 'We are not pleased with it'. En:

Naar onze mening is dit eerder het bizarre product van een gestoorde Duitse poëet dan het ongekunstelde werk van een oude balladedichter.

Nota bene een vriend van Coleridge noemde het gedicht 'A Dutch attempt at German sublimity', wat zoveel wil zeggen als een klungelige poging om hoge literatuur te bedrijven.

Waar de critici onder meer over vielen was de archaïsche spelling waarmee Coleridge de ballade een authentiek tintje had willen geven. 'Ne' gebruikte hij bijvoorbeeld voor 'nee', 'cauld' voor 'cold', 'ancyent' voor 'ancient' en 'marinere' voor 'mariner'. Veel lezers vonden het verhaal ook onbegrijpelijk en onsamenhangend. De meeste tijdgenoten van Coleridge wisten er geen raad mee. Maar er waren uitzonderingen. Een vriend van de dichter toonde zich enthousiast, zij het met een kleine kanttekening:  

Geen enkel menselijk verhaal heeft mij ooit zo gegrepen. Nadat ik het gelezen had, liet het me dagenlang niet los. De hocus pocus die erin voorkomt, is mijn smaak niet, maar wat de hoofdpersoon daar in de Stille Oceaan allemaal meemaakt, betoverde mij als de fluit van de rattenvanger van Hamelen.

De berg blijft groeien
Betoveren, dat doet de The Rime of the Ancient Mariner (voor de tweede druk moderniseerde Coleridge de spelling) nog steeds, ondanks de 'hocus pocus' die er ook in voorkomt. Onsamenhangend en onbegrijpelijk is het gedicht zeker niet, ook al is het voor veel verschillende interpretaties vatbaar, maar dat maakt het juist zo interessant. Na zijn dood, in 1834, raakte Coleridge uit beeld, maar aan het begin van de twintigste eeuw keerde de belangstelling voor de man en zijn werk des te sterker terug. Inmiddels is de berg boeken en artikelen over deze dichter - en over zijn Mariner - nauwelijks meer te overzien. En deze berg blijft maar groeien.