Inhoud Dorothy Wordsworth

Herinneringen aan Schotland

De geluiden van de stad vermengden zich tot één luid zoemen


Glorieuze indrukken in de stad


We liepen vol energie door de straten, straat na straat, en waren verrukt, ondanks al het water en vuil. De oude stad met al die verschillende huizen, laag op laag, lijkt op een donkere regenachtige dag, gezien zoals wij het zagen, nauwlijks het werk van mensen, het is meer als een opeenstapeling van rotsen, en ik kan niet eens proberen te beschrijven wat we zo lastig konden onderscheiden, maar volsta met te zeggen dat, hoe hoog onze verwachtingen ook gespannen waren geweest, de stad Edinburgh ver daarboven uitsteeg.     

Dorothy en William gingen in de eerste plaats naar Schotland voor de magie van de Hooglanden, voor de bergen, de meren en de mensen die op de kale hellingen met moeite in hun levensonderhoud voorzagen. In de steden die ze onderweg tegenkwamen, bleven ze alleen slapen. Doorgaans trokken ze de volgende morgen al meteen weer verder. Toch laat Dorothy's verslag van hun verblijf in Lanark en Edinburgh zien dat zij niet alleen ontvankelijk waren voor imposante natuurimpressies. Ook in de stad deden ze indrukken op die net zo 'glorieus' waren als de beelden in een natuurlijk landschap. 

Avondzon in Lanark
Lanark bezochten de Wordsworths omdat ze de nabijgelegen watervallen in de rivier de Clyde, de Falls of Clyde, wilden bezichtigen. Dorothy was eerder met William in Frankrijk geweest, en toen ze het marktstadje binnenreden, meende ze meteen een overeenkomst te zien met de steden daar.

De stad had iets Frans, en dat zou zelfs meer het geval zijn geweest zonder die typisch Britse geur van kolenstook; de deuren en ramen waren vies, de winkels saai, ook de vrouwen leken heel vies gekleed. De stad zelf is niet lelijk; de huizen zijn van grijze steen, de straten niet heel smal, en er is een aardig marktplein.

's Avonds na het avondeten in de New Inn, maakte Dorothy nog een wandeling door de stad. Daar werd zij getroffen door een bijzonder effect van het licht van de laag staande zon. 

De avondzon wierp een glorieus licht door de straat, die van west naar oost liep. De huizen waren vuurrood, en de gezichten van de mensen die naar het westen liepen, waren bijna als die van een smid wanneer hij bij avond aan het werk is.

Zwarte rook in Edinburgh
In Edinburgh was het niet de avondzon, maar een wolk van zwarte rook, gemengd met regen en mist, die diepe indruk maakte en de stad een onwerkelijk, bijna bovenaards aanzien gaf. 

Vanmorgen zag het weer er somber uit: heel donker, met het vooruitzicht op een natte dag, en voordat we klaar waren met het ontbijt begon het licht te regenen. We gingen de deur uit voor onze wandeling en liepen door vele straten naar Holyrood House, en vandaar naar de heuvel die Arhtur's Seat heet, een hoge heuvel, met een rotsige top, en beneden effen veengrond waarop schapen graasden. We klommen omhoog tot St. Anthony's Well en Chapel, zoals het heet, maar het lijkt meer op een klooster dan op een kapel - een kleine ruïne, die daar prachtig op de heuvel staat, maar van zichzelf niet zo interessant is. We gingen op een steen zitten, niet ver van de kapel, met een heel landelijk uitzicht, leeg en verlaten als in het hart van de Hooglanden. In plaats van bulderende bergstromen hoorden we daar de geluiden van de stad, die zich vermengden tot één luid zoemen, een constant ruisen in de lucht dat, in een bepaalde stemming en op bepaalde momenten een nog rustgevender effect op de geest kan hebben dan de geluiden die we gewend zijn te horen in de bergen. De rots waarop het kasteel staat, leek in de mist uitzonderlijk groot; over de stad hing een wolk van zwarte rook met regen en mist die de vorm van de huizen verhulde - een duisternis die bijdroeg aan de grootsheid van het gedruis dat er uit opsteeg. Ik kon onmogelijk denken aan het kleine, onbeduidende, aan de wedijver en negotie, de bedrijvigheid en alledaagse drukte van de stad - alles vloeide samen tot één alomvattende impressie, betoverend als de beelden van Bagdad en Balsora in de vertellingen van Duizend-en-een-nacht, die we lazen als kind.