Inhoud Dorothy Wordsworth

Herinneringen aan Schotland

Het paard ging onderuit en spartelde wanhopig met zijn benen in het water


Duizend kilometer door Schotland met een jaunting car


De Wordsworths legden de duizend kilometer van hun rondreis door Schotland af met een jaunting car. Dit Ierse rijtuigje - meer een bespannen kar - werd getrokken door één paard, had een kist als bok en aan beide zijden een zwevende zitting boven het wiel. De passagiers zaten met de rug naar elkaar toe. In de negentiende eeuw was dit eenvoudige wagentje populair in Dublin. In Engeland en Schotland reden er weinig van rond. Dorothy en William konden dan ook overal rekenen op veel bekijks. Dorothy: 'Om negen uur bereikten we Dumfries - marktdag, we kwamen massa's mensen tegen op de weg en iedereen glimlachte om ons en onze kar.' Op andere momenten, in de regen die vaak met bakken naar beneden kwam, op winderige wegen vol plassen en modder, moeten de doorweekte reizigers met hun open wagen een armoedige indruk hebben gemaakt. 

Op William rustte de taak om het paard te mennen of - wat vaak voorkwam - al lopend aan het bit te leiden. Zijn rol als voerman viel hem niet licht, hij was er tamelijk onhandig in. Dorothy meldt in haar reisverslag een aantal incidenten die de reis in gevaar brachten. Het dreigde al mis te gaan kort na vertrek uit Keswick.

We trokken beneden door Grisdale en Mosedale, beide landelijke en smalle dalen, die uitkomen in de bergen - groen, met hier en daar wat bomen of huizen, en elk met een prachtig riviertje. Bij Grisdale, op een steil aflopende oever met een weg zonder hek erlangs, boven een mooie molen onderin het dal, bokte ons paard; en een volgende ramp dreigde toen we tussen de twee valleien een smal bruggetje over gingen; maar dit was de schuld van man noch paard.

Onstuimige jongens
'Onze kar viel veel mensen op; de kinderen floten ons vaak achterna.' Dit meldt Dorothy over de reactie van de mensen op straat in de uitgestrekte buitenwijken van Glasgow. Broer en zus waren doodmoe toen ze eindelijk in het centrum hun onderkomen voor de nacht bereikten. Na het avondeten in de weldadig rustige herberg, wandelden ze nog even een eind door de stad, die hen wel beviel. 'De Trongate, een oude straat is heel schilderachtig - hoge huizen met allemaal een andere geveltop.' De volgende dag verlieten ze de stad na de lunch, in hevige regen.

We moesten wel door de straten rijden om onze voeten droog te houden, en, ondanks de regen, hield iedereen die we passeerden zijn pas in om naar ons te kijken; van de ene tot de andere kant van Glasgow verscheen op de gezichten een glimlach, want we reden dwars door de hele stad. Een stel schooljongens - misschien wel een stuk of acht, met schooltassen over hun schouders, en, met uitzondering van een of twee, zonder schoenen en kousen, maar heel netjes gekleed in jasjes en broeken, als kinderen van welgestelde ouders - volgde ons enthousiast en bewonderde de kar waar ze op wilden springen. Hoewel wij er op zaten, probeerden ze verschillende keren achterop te springen; het waren zulke leuke, onstuimige jongens, en tegelijk zo bescheiden, dat we ze wel een lift wilden geven, en bij een kleine heuvel aan het eind van de stad stapten we af en vier van hen die nog over waren, de rest was onderweg bij huis afgehaakt, namen onze plaats in; ik zou met alle plezier drie kilometer gelopen hebben om te zien hoe blij ze waren. Aan het eind van het ritje holden ze lachend en joelend weg.

Wrede paardentemmer
Tegen het eind van de tweede week leidde de reis langs de randen van Loch Etive. Op weg naar Glen Coe, het hart van de Hooglanden, moesten Dorothy en William met kar en paard per veerboot deze zeearm aan de noordkant oversteken. In de aanloop naar deze overtocht opende zich een prachtig vergezicht.

Na een sombere ochtend brak de zon door en dreven de wolken uiteen. We keken neer op het meer met op het water verblindend zonlicht dat verschillende landtongen verlichtte. Op een uitloper van een berg die aan onze kant in het meer stak, stond een oud kasteel, een fors en grillig gebouw, dat wel iets statigs had; en daaraan voorbij, met kilometers water ertussen, viel ons oog op het eiland Mull, een hoge berg, groen in het zonlicht, met wolken erboven - een aanblik die net zo tot de verbeelding sprak als een avondhemel in het westen, en, ofschoon aards groen, bijna even betoverend.

Niet veel later kwamen we bij de veerboot. Die lag op de andere oever, en we moesten lang wachten, hoewel het water hier niet breed was, en ze ons meteen hoorden roepen. De veermannen reageerden tergend traag, alsof ze ons graag wilden inpeperen dat zij de baas waren. Op dit punt versmalde het meer zich tot een niet al te brede rivier door een gebogen landtong aan onze kant en een smalle strook veenmos aan de overkant. Het was een naargeestige plek, zonder het prachtige uitzicht op het eiland Mull en Dunstaffnage Castle, zoals het fort heette. Vier of vijf mannen kwamen over met de boot; het paard werd uitgespannen en bruut over de scherpe stenen gedreven die door het slijmerige zeewier zo glad waren als ijs; hij was panisch voordat hij de boot bereikte en zij maakten hun klusje af door hem te slaan en met geweld over de rand van de boot te duwen, want er was geen open toegang of plank of een andere voorziening om een paard of wagen aan boord te brengen.

Ik maakte me grote zorgen toen we het meer opvoeren. Een kerel met een boeventronie, blind aan één oog dat, zo kon ik niet nalaten te denken, in een gevecht gesneuveld was, hield hem als een wrede paardentemmer in bedwang, terwijl het arme dier beefde van angst en met zijn hoeven tegen de kale boorden stampte en bij elke trap banger werd; en toen we midden op het water zaten, zou ik er duizend pond voor over hebben gehad om er zeker van te zijn dat we veilig de overkant zouden bereiken. Het tij stroomde met geweld landinwaarts en kolkte met de stroming in het meer, zodat de beweging van de boot en het lawaai en schuim van de golven hem nog meer schrik aanjoegen, en we dachten dat we hem onmogelijk in de boot konden houden, en toen we net ver genoeg van het land verwijderd waren om met zijn allen te kunnen verdrinken, werd hij razend en ging hij onderuit, wanhopig sprartelend met zijn achterbenen in het water; hij herstelde zich en trapte toen met zoveel kracht tegen de zijkant van de boot dat we bang waren dat hij er een gat in zou slaan. Al die tijd uitten de mannen de verschrikkelijkste verwensingen en vervloekten ze het arme dier, waarbij ze er een schepje bovenop deden toen we de steiger bereikten, waar ze hem in wrede triomf met de zweep de kant op joegen. 

       
Zwemmen naar de overkant

De Wordsworths hadden in het veerhuis willen onbijten - ze waren die ochtend om zeven uur op pad gegaan -, maar na deze nare ervaring besloten ze de mannen te betalen en zo snel mogelijk de onheilsplek te verlaten. Veel tijd voor opluchting was er niet, want een kleine tien kilometer verderop zouden ze nog een keer het water over moeten. Met bange voorgevoelens gingen ze op pad en zagen onderweg achter zich weer het eiland Mull en Dunstaffnage Castle liggen. Tenslotte bereikten ze Loch Creran. In het veerhuis troffen ze alleen een vrouw.

Na lang wachten kwam de veerman thuis; maar we moesten nog een uur wachten op gunstig tij. Intussen schrok ons paard, als gevolg van het nare avontuur bij de vorige oversteek, ging ervandoor met de kar, waarbij hij van alles meesleurde, paraplu's, jassen, etc., maar gelukkig konden ze hem tot staan brengen voordat hij ernstige schade zou aanrichten. We hadden besloten dat we ons, wat het ook mocht kosten, niet meer met hem in de boot zouden wagen, maar hem het meer rond sturen was vrijwel uitgesloten, er liep geen weg en het was waarschijnlijk heel moeilijk om met een paard om het meer heen te gaan; dus na enig overleg met de veerman besloten we dat hij naar de overkant zou zwemmen. Normaal voer de veerboot over een heel breed stuk water, maar hij werd nu een stukje verder, naar de punt van een schiereiland, geleid. Aangezien dit een nogal ongewoon geval was - de mensen in het huis zeiden dat hij het eerste paard was dat ooit overzwom - ging een paar man mee in de boot, en de vrouw des huizes bood aan om te helpen: we vermoedden omdat ze wel een slok lustte van de whisky die haar man zonder omhaal liet aanrukken, en waarvan zij en de jonge meiden die hadden geholpen om de boot in het water te duwen, net zo vrijelijk dronken als de mannen. Eerst vreesde ik voor het paard: hij was bang en probeerde onder de boot te komen, maar al gauw voelde ik me wat geruster, want hij zwom regelmatig en goed, en na zes tot tien minuten kwam hij veilig aan de overkant. Arm schepsel! zoals hij daar liep met wijd open gesperde neusgaten, wild starend terwijl de man in draf een rondje met hem maakte om hem op te warmen, en toen hij weer werd aangespannen, was hij bang voor het geluid van de wielen.     

Ingestorte brug
Die vrijdag, de 2e september, zat het de Wordsworths niet mee. Na de twee voorafgaande incidenten, eerder op de dag, stuitten ze laat in de avond op een volgende barrière. 

De maan scheen nu, en hoewel ons dat deed beseffen hoe ver de avond inmiddels was gevorderd, stopten we vele minuten voordat we konden besluiten verder te gaan; we zagen niets bewegen, noch mannen, vrouwen of vee, maar het wasgoed lag nog te drogen op de stenen bij het beekje dat dichtbij de huizen stroomde met waterdrempels en kleine watervallen. De eerste kilometer nadat we deze plek achter ons hadden gelaten, kwamen we niets bijzonders tegen, en daarna zagen we alleen de heuvels, de lucht, de maan en het maanbeschenen water. Toen we binnen aan afstand van zeg een kilometer van Ballachulish waren, de plaats waar we zouden overnachten, versmalde het loch zich aanzienlijk tussen de nog altijd hoge heuvels. Ik druk me niet goed uit, want het splitste zich in tweeën, het deel dat we volgden heet Loch Leven.

De weg werd heel slecht, en het was een angstige rit tot we voor ons licht zagen, dat, zo verzekerden we onszelf, van de herberg kwam; maar groot was onze ontzetting toen we, een paar stappen verder, bij een brug kwamen die half was ingestort, met takken dwars over de weg om reizigers tegen te houden. We kregen het even heel benauwd, maar besloten al gauw dat ik naar het huis voor ons zou lopen - want we konden zien dat de brug veilig was voor voetgangers - om hulp te vragen. We hadden het geluk dat net op dat moment vier à vijf mannen onze richting op liepen en aanboden William te helpen de kar door het water te rijden, dat toen niet heel diep was, hoewel slechts een paar dagen eerder een overstroming de schade aan de brug had veroorzaakt.

Dorothy liep ondertussen naar de herberg en bestelde wat te eten bij een comfortabel vuur, in afwachting van Williams aankomst.


Ik voelde me niet helemaal op mijn gemakt, want William bleef lang weg, en ik wilde me net losmaken van het vuur om hem te gaan zoeken, toen ik hem buiten hoorde met het paard en de wagen. Het paard was geschrokken van de ruwe stenen in het rivierbed en het ratelen van de wielen - voor de tweede keer als gevolg van de veerboot - en de mannen moesten hem uitspannen en de wagen naar de overkant trekken, een pijnlijke aangelegenheid voor William; maar hij sprak minder over het hele gedoe dan over de blijdschap die hij voelde door de goedwillendheid en hulpvaardigheid van deze bewoners van de Hooglanden. Ze dronken hun glas whisky voor de deur, wensten William verder het allerbeste en stelden hem duizend vragen - of hij getrouwd was, of hij een landgoed bezat, waar hij woonde, etc. etc.

Schrik in de benen

Een mishandeling in een veerboot, een zwempartij achter een andere veerboot, schrikaanjagend geratel van stenen in de bedding van een rivier. En dat allemaal op één en dezelfde dag. Welk paard zou daarvan niet goed de schrik in de benen krijgen? Geen wonder dat het de volgende dag weer mis ging.

We stonden om zes uur op, namen een kom melk voordat we onze reis voortzetten naar Glen Coe. Het was een heerlijke morgen, de weg was uitstekend, en we waren goed gehumeurd, blij dat we niet meer met een veerboot hoefden over te steken, en opgewekt bij de gedachte dat we de magnifieke bergen zouden ingaan die we voor ons zagen aan het einde van het loch. We reden dichtbij de rand van het water over een mooie effen weg, toen het paard plotseling bokte, geschrokken van de dissels van een akkerwals die rechtop boven de muur langs de weg uitstaken. William trok, sloeg met de zweep en worstelde tevergeefs; beiden sprongen we op de grond, en het paard sleurde de kar achter zich aan, gleed achterwaarts naar beneden, de kar kantelde, half in het water van het loch, het paard belandde op zijn rug, spartelend in het tuig, een verschrikkelijk gezicht! Dit is het einde, dacht ik, het paard zou wel kreupel zijn en de kar aan duigen. Gelukkig kwam er net een man aan die William hielp om het paard te bevrijden, en na een uur hadden we het tuig met touw en zakdoeken provisorisch hersteld en konden we verder. William leidde het arme dier de hele weg, want het slaan van de golven maakte hem schichtig, en bij het minste waterstroompje over de weg zou hij ervandoor zijn gegaan.

In het volgende dorp - 'enkel hutten onderaan de bergen' - vonden Dorothy en William een smit die de aanspanning kon repareren en daarvoor 'een heel schappelijke prijs rekende'.  

Rechtsomkeer  

Gedurende de tweede helft van hun reis, weg van de onstuimige lochs, slaagde William erin het schichtige paard onder controle te houden. Bloedstollende incidenten deden zich niet meer voor. Nog slechts één keer maakt Dorothy melding van een probleem met de jaunting car. Dat was toen ze zich bij Rannoch Moor gedwongen zagen rechtsomkeer te maken vanwege de onbegaanbaarheid van het pad. Tussen twee steile bermen moesten ze het paard uitspannen, de kar keren en het paard opnieuw inspannen. Daarna hadden ze die dag nog ruim vijfentwintig kilometer te gaan, lopend naast paard en wagen.

In de allerlaatste week van hun rondreis ontmoetten de Wordsworths op de terugweg, ergens ten zuiden van Edinburgh, een jongeman die ook door de Hooglanden had getrokken. Hij vertelde zo enthousiast over Loch Renoch dat de Wordsworths er spijt van kregen daar niet te hebben doorgezet, "vooral omdat hij vertelde dat het slechte pad niet ver voorbij het punt waar wij waren omgekeerd, overging in een goed begaanbare weg die langs de rand van het meer leidde". Nergens in haar Herinneringen meldt Dorothy expliciet dat de jaunting car een blok aan het been was, maar ontegenzeglijk bezorgden paard en wagen broer en zus menigmaal meer last dan gemak.