Inhoud Dorothy Wordsworth |
Herinneringen aan Schotland |
Overnachting in The King's House Hotel
Wie tot 2017 in de Schotse Hooglanden met de auto vanuit het zuiden over de tweebaansweg A82 reed - of parallel daaraan over de bekende West Highland Way liep -, zag van grote afstand, vlak voor het begin van de Pass of Glencoe, een markant wit gebouw staan: The King's House Hotel. Dit hotel vormde al meer dan 250 jaar een opvallend herkenningspunt in het wijdse lege landschap aan de voet van Schotlands hoogste bergen. De pas die even hierna begint is lang, smal en diep; aan weerzijden rijzen kilometers lang twee hoge steile bergwanden op.
The King's House was één van de oudste herbergen van Schotland, in 1746 neergezet naast de doorgaande militaire weg, als pleisterplaats voor Engelse soldaten. Volgens Dorothy bood het in haar tijd vooral onderdak aan 'veedrijvers, voermannen, paardenkopers en reizigers'. Ze schrijft nog nooit zo'n trieste plek te hebben gezien. Op zaterdag 3 september 1803 trokken Dorothy en William, geleid door een gids, van west naar oost door de Pass of Glencoe. Van verre zagen ze het witte gebouw staan.
Onze gids wees ons op King's House, waar we zouden overnachten. We konden het huis maar net onderscheiden onderin het brede komvormig landschap - zo noem ik het, want het was bijna even breed als lang - dat voor ons lag, met een kale weg die daar vijf kilometer doorheen slingerde en waarvan we elke meter konden onderscheiden. De weg was volkomen wit en stak mistroostig af tegen de saaie aardebruin gekleurde bodem ernaast.
Kale boel
Van een afstand zag het huis er 'fatsoenlijk' uit: een 'groot vierkant gebouw, gehuld in blauwe leisteen om het te beschermen tegen de storm'. Dichtbij troffen ze een kale boel. Rond het gebouw was nauwelijks een grassprietje te bespeuren, de heidestruiken leken al verdord voordat ze hadden gebloeid. Binnen was het niet veel beter.
Het eerste wat we zagen toen we binnenstapten, waren twee schapen die van het plafond hingen alsof ze net van de kale hei waren geplukt, met nauwelijks vlees op de botten. Nadat we een paar minuten hadden gewacht op iemand die ons verder kon helpen, kwam een vrouw van een jaar of veertig naar ons toe, druk gebarend en schreeuwend in Erse* met de meest verschrikkelijke stem die ik ooit had gehoord, als van een parelhoen of pauw, eerst tegen de een, dan tegen de ander. Ze had nauwelijks tijd om ons naar boven te brengen, want er waren drommen mannen in het huis - veedrijvers, voermannen, paardenkopers, reizigers die ze allemaal een maaltijd moest voorzetten, en zij was, zo vertelde ze - de enige vrouw daar.
Nog nooit had ik zo'n miserabele, aftandse gelegenheid gezien - smalle lange ruimtes met rijen bedden, geen ander meubilair dan banken, op een of twee wrakke stoelen na, de vloeren nog veel smeriger dan in een gewoon huis dat nooit schoon wordt gemaakt, zo smerig als een herberg na een verkoop op een regenachtige dag, de kamers groot en kaal alsof meer dan de helft van de spullen was verpatst.
Bibberend van de kou
De Wordsworths moesten drie kwartier wachten, 'bibberend van de kou in een van de grote ruimtes' voordat de vrouw tijd had zich weer met hen te bemoeien en hun een brandend haardvuur beloofde in een andere kamer. Na het avondeten - de vrouw 'had geen eieren, geen melk, geen aardappelen, geen brood' en het weinige vlees aan de schapenbout 'was te taai om te kauwen' - was het tijd om het bed op te maken.
De vrouw, die eerst vroeg of we op dekens sliepen, bracht twee paar lakens en smeekte of we die bij het vuur wilden drogen, want beneden zouden ze vuil worden. Ik wilde dat best doen, maar de lakens waren zo nat dat het ons minstens twee uur zou hebben gekost ze te drogen bij een veel beter vuur dan we hier konden maken - want, opdat niets zou ontbreken om iedereen in deze tent te laten verhongeren, waren de turfblokken niet droog, en als met die blokken niet tegelijk half-vergaan hout was opgegraven, hadden we helemaal geen vuur gehad.
De vrouw gedroeg zich netjes, volgens Dorothy, 'op haar wat onbehouwen, ongepolijste manier'. Later op de avond had ze zelfs tijd voor een praatje.
Ze vertelde ons dat ze slechts een bediende was, maar dat ze daar nu vijf jaar woonde, en dat ze, 'toen ze nog maar een jong meisje was' daar ook al woonde. We vroegen haar of ze altijd voor dezelfde baas had gewerkt. 'Nee, nee, veel bazen, want er was steeds weer een andere.' Ik geloof echt dat de vrouw aan deze tent gehecht was als een kat aan een leeg huis nadat de bewoners die haar hadden grootgebracht, naar elders waren vertrokken. Het duurde zo lang voordat de lakens droog waren dat het erg laat was voordat we naar bed gingen. Bij het haardvuur bespraken we onze avonturen van die dag en keken vaak uit het raam naar de enorme piramidevormige berg aan het begin van Glen Coe. Het lege land tussen ons en de berg lag in vol maanlicht, bijna net zo helder als de lucht. Een beekje stroomde tussen de stenen bij het huis, glinserend in het licht. Ik stelde me voor dat er niets anders was in de oneindige ruimte buiten, die een wereld scheen op zichzelf.
* Erse is een ander woord voor Gaelic: de Keltische taal die werd - en op beperkte schaal nog steeds wordt - gesproken in de Schotse Hooglanden, op de Hebriden en in Ierland.
The King's House - Requiem voor een oude herberg
|