Inhoud Dorothy Wordsworth

Herinneringen aan Schotland

Peter Bell's Highland Girl

Een verwijzing naar Peter Bell, A Tale in Verse, een gedicht dat William vijf jaar eerder schreef.


Sweet Highland Girl in het veerhuis van Inversneyde


Een lofzang op onschuld en ijver

    

In haar reisverslag toont Dorothy bijzondere belangstelling voor de Schotse hutten, huizen en herbergen waarin zij en haar broer overnachtten. Tot in detail beschrijft ze exterieur en interieur, de staat van onderhoud, de kwaliteit van bedden en eten. Thuis, in Grasmere, stak ze veel tijd en energie in het huishouden, in de verzorging van huis en tuin. Ze leek dan ook extra gevoelig voor de zorg die Schotse vrouwen besteedden aan het huishoudelijk werk en voor hun toewijding aan huis en haard. Onverschilligheid en slonzigheid verafschuwde ze. Vrouwen die ondanks de armoede proberen er het beste van te maakten, konden rekenen op lovende woorden.

Aangestampte aarde 
Het eerste wat Dorothy opviel toen zij en haar broer de Hooglanden introkken, was de schamelijke constructie van de hutten in Luss, het gehucht op de westoever van Loch Lomond. 

Hier zagen we de eerste huizen zonder ramen, waar de rook opsteeg uit de vensteropeningen; de schoorstenen leken op krukken met vier poten, de rook verdween door een gat in het dak, en daarboven was een stuk leisteen geplaatst op vier stokken - soms zo scheef dat het leek alsof het elk moment kon omvallen.

In veel hutten lag niets op de vloer. De bewoners liepen daar op de aangestampte aarde en als het flink regende kroop het water onder de deur door naar binnen. In één hut zag Dorothy de kinderen in de modder spelen, op blote voeten die "zo nat waren alsof ze buiten door de plassen haddden gelopen". Op de vraag aan de moeder waarom ze niets deed om de woning te verbeteren - bijvoorbeeld door ramen te plaatsen om de wind buiten te houden - luidde het antwoord dat de huisbaas zou denken dat ze rijk waren, en dan de huur zou verhogen.

Rumoerig en vies
Dorothy en William sliepen tijdens hun reis zowel in herbergen als bij mensen thuis. Veel herbergen waren vies en rumoerig en het eten was er slecht. Klagen deden ze niet vaak, na een dag onderweg waren ze met weinig tevreden. Dit schreef Dorothy over hun onderkomen in Lanark:

De New Inn is een mooi, oud stenen gebouw, voorheen een herenhuis. We werden naar de gelagkamer geleid waar mensen hadden zitten drinken; de tafels waren niet schoongeveegd, de stoelen stonden kris kras door elkaar, de vloer was vies en de dranklucht weerzinwekkend. We waren moe, en genoten van ons eten. 

Dorothy stelde geen hoge eisen. Ze was zich ervan bewust gast te zijn in een vreemd land waarvan de bewoners alleen met moeite het hoofd boven water konden houden. Slechts een enkele keer werd het haar te veel, zoals in het veerhuis bij Loch Creran, waar ze een onbeschrijflijke bende aantrof.


Er waren alleen vrouwen in het veerhuis. Ik was moe en had het koud en ging bij het vuur zitten, maar hoewel ik nodig iets moest eten, waagde ik het niet om dat daar te doen - het huis was zo vies, en er waren zoveel afzichtelijk vieze vrouwen en kinderen. Misschien had ik me daar nog overheen kunnen zetten - hoewel ik denk dat weinig dames niet onpasselijk zouden zijn geworden van die viezigheid - als de blik en het gedrag van de vrouwen niet een walgelijke combinatie van luiheid en chagrijn hadden uitgestraald, hoewel twee van hen heel knap waren. Het was een kleine hut, waar vier vrouwen woonden: één daarvan de moeder van de kinderen en vrouw des huizes; de andere, naar ik meende, kostgangers of bedienden; maar niemand stak een hand uit. Ze hadden zojuist een grote pan met aardappelen van het vuur gehaald, die zij mengden met melk. Ze aten allemaal uit dezelfde bak, en de kleine kinderen staken naar believen hun vieze handen in die kliederboel. 'Hoe moeilijk is het nou om zo'n huis als dit schoon te houden,' dacht ik. 'Wat vegen, vloeren boenen hoeft niet, en de tafel wrijven is iets waar ze volgens mij nooit aan dachten.'

Lofzang
Nee, dan de twee meisjes in het veerhuis van Inversneyde. Die hadden vijf dagen daarvoor diepe indruk gemaakt door hun vriendelijkheid en behulpzaamheid. De tegenstelling met de vrouwen bij Loch Creran had niet groter kunnen zijn. Hetzelfde geldt voor Dorothy's verslag van deze ontmoeting. In plaats van een aanklacht tegen luiheid en lompheid, is dit één grote lofzang op de prettige manieren van beide meisjes, en vooral op het voorkomen en de uitstraling van één van hen.

Toen we de heuvel naar Loch Lomond begonnen af te dalen, haalden we twee meisjes in die ons vertelden dat we niet vóór de avond met het veer konden overvaren, omdat de boot met een paar mensen naar de kerk was. Eén van de meisjes was buitengewoon knap; en de verschijning van beiden, in grijze plaids die tot aan hun voeten reikten, met alleen hun gezicht onbedekt, trok onze aandacht voordat we hen aanspraken. Zij antwoordden ons zo lief dat we helemaal vertederd raakten, en tegelijk staarden ze ons aan met blikken vol onschuld en verwondering. Ik denk dat ik het Engels nog nooit zo schattig had horen klinken als uit de mond van de oudste van deze twee meisjes, terwijl ze daar bij het hek stond en onze vragen beantwoordde, met een gezicht nat van de regen; haar uitspraak was helder en duidelijk, ze sprak moeiteloos, maar langzaam, als in een vreemde taal.

De meisjes zeiden dat Dorothy en William in het veerhuis mochten wachten op de terugkeer van de boot en hun natte kleren konden drogen bij de haard.

We waren blij dat we onderdak hadden, met onze natte voeten op de haardplaat; de meisjes waren zo actief en goed gehumeurd dat we hun steeds met plezier vroegen om iets voor ons te doen. De jongste was een teer meisje, ze zag er ongezond uit, maar in haar gezicht school een ongewone mildheid en haar oogopslag verried een vroegrijpe intelligentie, zoals dat vaak het geval is bij jonge mensen met een zwakke gezondheid. Het andere meisje deed me denken aan Peter Bell's 'Highland Girl':

              'Licht en lieflijk als een eekhoorn,
              net zo lieflijk en wild.'

Ze was een en al energie, wat heel subtiel werd gecompenseerd door een zekere aarzeling in haar blik als ze met ons sprak en duidelijk niet alles wat we zeiden helemaal begreep.

Beide meisjes deden hun uiterste best het mij naar de zin te maken. Ze wilden per se dat ik een jurk en petticoat van de vrouw des huizes zou aantrekken, waarvoor ze haar hele garderobe op de vloer van kamer uitspreidden. Het duurde lang voordat ze er uit waren welke van de jurken ik zou aantrekken; uiteindelijk maakten ze hun keuze, ongetwijfeld in de overtuiging dat die de beste was, een lichtgekleurde katoenen jurk met bloemen en lange mouwen, en ze lachten allebei toen ik haar aantrok, met de blauwe zijden petticoat; en de een of de ander, of beiden samen, hielpen me met aankleden, en zeiden minstens vijf keer 'zoiets heeft u vast nog nooit gedragen'.

Intussen zagen de twee meisjes ook nog kans om voor twaalf personen - allen bewoners van het huis, inclusief oma en twee kinderen, plus vier gasten - een stevig maal op tafel te zetten. Dat had heel wat voeten in de aarde en het duurde wat lang voordat iedereen aan tafel kon, maar "de manier waarop zij, en dan vooral de oudste van de twee, hun werk deden, was uiterst gracieus".

Sweet Highland Girl
Dorothy rondt haar verslag van het verblijf in het veerhuis af met de volgende notitie:

... en nu, achteraf, zie ik die onschuldige opgewektheid van de meisjes, hun vriendelijkheid en de prachtige verschijning van de oudste, elke keer weer voor me als ik aan het veerhuis denk en de waterval van Loch Lomond, en ik herinner me de twee meisjes nooit zonder het totaalbeeld van die romantische plek, een levend beeld dat ik met me mee zal dragen tot aan mijn dood.

Op deze notitie volgt tot slot een ode - Sweet Highland Girl - die William, kort na thuiskomst in Grasmere, schreef aan de schoonheid en onschuld van het oudste meisje. Het gedicht is wat hoogdravend en sentimenteel, en mist de sfeer en de veelzeggende details van Dorothy's relaas. Het eindigt wel met vijf mooie regels:  

For I, methinks, till I grow old,
As fair before me shall behold
As I do now, the Cabin small,
The Lake, the Bay, the Waterfall,
And thee, the Spirit of them all.