Inhoud Dorothy Wordsworth

Herinneringen aan Schotland

De kippen zaten op stok als lichte wolken
in de lucht


Gastvrij onthaal in de Hooglanden


Tijdens hun reis door de Schotse Hooglanden vonden de Wordsworths aan het einde van de dag vrijwel altijd een gastvrij onthaal in een herberg of bij een particulier. Zo ook middenin de schaars bevolkte Trossacs waar ze een boottocht wilden maken over het verlaten Lake Katrine. Ze hadden gehoord dat daar een veerman woonde die hen waarschijnlijk wel over het meer wilde rondvaren. Ze troffen de veerman aan het werk in het veld boven zijn hut, en die toonde zich bereid om met hen het meer op te gaan. Dorothy en William vroegen hem of ze zich eerst in zijn hut mochten warmen bij het vuur en of ze iets konden eten.  

Dit was de eerste echte Highland hut die we betraden. We stapten binnen via het koehuis, de huisdeur was binnen en stond in een rechte hoek op de buitendeur. De vrouw vond het vervelend dat het vuur nauwelijks brandde, maar ze stapelde een paar droge turfblokken en heide in de haard en deed, al blazend met haar adem, in korte tijd de vlammen hoog oplaaien zodat we ons behaaglijk konden warmen. Een klein deel van het vuur vond zijn weg door het schoorsteengat, de rest door de vensteropeningen, waarvan er één was uitgespaard in de nis achter de haard en zo de omslijsting vormde van het rusteloze meer en de oever aan de overkant die je kon zien als de deur open stond. De vrouw des huizes was heel aardig: elke keer als we haar om iets vroegen, leek ze er weer plezier in te hebben dat ze het in huis had (...). We kregen havermout, boter, brood en melk, maakten een pap, en vertrokken. Het regende en het was koud, met een harde wind.

Goedgeluimde kerel
Toen ze op het meer voeren, viel de wind weg en begon het hevig te regenen. De veerman was een 'goedgeluimde kerel' die ijverig roeide en blij was dat zijn passagiers plezier beleefden aan de tocht. Hij herhaalde voortdurend hoe mooi het zou zijn geweest bij beter weer. Aan het eind van het meer, waar de oever een wijde bocht maakte, waren ze helemaal ingesloten door heuvels.

Hier heerste totale eenzaamheid, en alles wat we zagen was de uitdrukking van volmaakte schoonheid en lieflijkheid. We waren al door veel eenzame streken gereisd, in Schotland, maar deze verschilde hemelsbreed van alle andere, alsof ze niets gemeen hadden: hier geen spoor van treurnis of naargeestigheid, hoewel er niets anders te zien was dan water, bos, rotsen, heide en kale bergen hogerop. We hadden slechts af en toe zicht op die bergen, als de wolken langs dreven, en hadden niet de neiging om, met onze veerman, te betreuren dat de zon niet scheen, want wat dichtbij was, bleef niet voor ons verborgen, maar verscheen in een waas van mist.

Op de terugweg daalde de duisternis neer en regende het zo hard dat het gezelschap doorweekt raakte.

Het was donker toen we weer aan land gingen, en toen we het huis binnengingen voelde ik me beroerd van de kou. De goede vrouw had, zoals beloofd, voor een beter vuur gezorgd, en toen ik ging zitten in de hoek bij de schoorsteen van haar rokerig huisje, voelde ik me comfortabeler dan ik me ooit had gevoeld.

De whisky-fles kwam op tafel, naast suiker, boter, gerstebrood en melk.

We warmden onze handen aan de koffiekoppen en lachten als kinderen om de vreemde sfeer die er hing: de rook kwam in golven en verspreidde zich langs de muren en boven onze hoofden in de schoorsteen, waar de kippen op stok zaten als lichte wolken in de lucht. We lachten en lachten, ondanks de pijn in onze ogen, maar verheugden ons ook in stilte over de schoonheid van de balken en dakspanten die glansden in de rook. Door vele winters waren ze bedekt geraakt met een dikke glimmende roetlaag, en in het schijnsel van het vuur glommen ze als zwart gesteente op een zonnige dag omhuld door ijs.

Chagrijnige waardin
Gastvrijheid was de regel, onvriendelijkheid de uitzondering. Vrijwel altijd deden gastheer en gastvrouw alle moeite om het de reizigers naar de zin te maken. Ze stookten het vuur op en zetten, ondanks hun schaarse middelen, iets fatsoenlijks op tafel. Een enkele keer liep het anders. Drie dagen vóór het vriendelijke onthaal bij Lake Katrine troffen de Wordsworths in de herberg van Luss, aan Loch Lomond, een uiterst chagrijnige waardin. Die weigerde eerst de haard op te stoken en deed moeilijk over de slaapplaatsen, terwijl duidelijk genoeg bedden beschikbaar waren. Dit is het portret dat Dorothy van haar schetst:

Haar gezicht paste helemaal bij de brute weigering om voor ons op een kille avond een vuur te stoken, want zij was de wreedste en chagrijnigste vrouw die ik ooit had gezien. Ze puilde uit van het vet en zat met haar voeten en benen in een tobbe ter vermindering van de waterzucht die ze waarschijnlijk had opgedaan door het drinken van whisky. Het medelijden met haar dat ik voelde en liet blijken toen ik haar zag in deze ellendige toestand - haar benen waren gezwollen en zo dik als molenstaken - leek geen effect te hebben.

Doorgaans oordeelde Dorothy mild over anderen, maar hier trekt ze flink van leer. Het onsympathieke gedrag van de waardin schoot haar duidelijk in het verkeerde keelgat.