Leven in het licht van oneindigheid


William Wordsworth - The Prelude (1)


William Wordsworth (1770-1850) was een romantisch dichter wiens poëzie klinkt als één grote lofzang op de natuur. Aldus het cliché. In Engeland kent elke scholier zijn Daffodils, misschien wel het bekendste gedicht uit de Engelse literatuur. Het blijven mooie regels, over narcissen aan de oever van een meer die dansen op het ritme van de wind. Maar Wordsworth is veel meer dan de schrijver van prachtige natuurlyriek. Met zijn poëzie probeerde hij de essentie van de werkelijkheid bloot te leggen, de samenhang te tonen van alle verschijnselen, en de plaats te duiden van de mens in de wereld die hem omringt. Daarbij had hij niet alleen oog voor de idyllische gedaanten van de natuur, maar ook voor haar medogenloze en angstwekkende verschijningsvormen.


Nature, Man and Society, dat was zijn grote onderwerp, zei Wordsworth zelf. Of, zoals hij het een andere keer formuleerde:


On Man, on Nature, and on Human Life,
Musing in solitude, I oft perceive
Fair trains of imagery before me rise (...)   

Home at Grasmere, 754-756


Wordsworths magnum opus is The Prelude, een gedicht dat zich uitstrekt over veertien 'boeken' van bij elkaar bijna negenduizend regels. Die omvang had hij nodig om te onderzoeken waar de fundamenten lagen van zijn poëtisch wereldbeeld en hoe zijn ideeën zich in de loop van de jaren hadden ontwikkeld. Het werk draagt dan ook als ondertitel Growth of a Poet's Mind. Centraal staan jeugdherinneringen die diepe indruk op hem hadden gemaakt. Zo diep dat ze niet alleen grote invloed hadden op zijn persoonlijkheid en latere dichterschap. Zij hebben ook vorm gegeven aan een wereldbeeld dat het gewone en alledaagse stelt in het licht van het eeuwige en oneindige. In dat opzicht is Wordsworths poëzie sterk filosofisch getint. Maar die filosofie vormt de onderstroom. Aan het oppervlak schittert een prachtige poëtische taal, rijk aan concrete beelden. Wordsworth is tenslotte allereerst dichter en geen filosoof in de gebruikelijke zin van het woord. Hij drukt zijn visie op de werkelijkheid niet uit in logisch-discursieve taal, maar in 'fair trains of imagery', in heldere, waarheidsgetrouwe beelden. En ja, die beelden zijn veelal ontleend aan natuur en landschap, vooral die van het Engelse Lake District. 


Lange zomerdagen
De beste toegang tot de denkwereld van Wordsworth vormen de genoemde jeugdherinneringen in The Prelude. Eén van de vroegste betreft een tafereel in de achtertuin van zijn ouderlijk huis. Die tuin grensde aan de rivier de Derwent, 'a Playmate whom we dearly loved'. Deze rivier had er plezier in 


To blend his murmers with my Nurse's song,
And from his alder shades and rocky falls,
And from his fords and shallows, sent a voice
That flowed along my dreams. 


The Prelude, I (1805), 273-276


Bij de Derwent speelde Wordsworth als kleuter lange zomer-dagen. Hij rende er over de velden en 'door zeeën van gele margrieten' of 'stond stil onder de hemel' terwijl de berg Skiddaw daarachter 'baadde in stralen van koperkleurig licht'.


Oh! many a time have I, a five years' Child,
A naked Boy, in one delightful Rill,
A little Mill-race severed from his stream,
Made one long bathing of a summer's day,
Basked in the sun, and plunged, and basked again
Alternate all a summer's day, or coursed
Over the sandy fields, leaping through groves
Of yellow grunsel, or when crag and hill,
The woods, and distant Skiddaw's lofty height,
Were bronzed with a deep radiance, stood alone
Beneath the sky, as if I had been born
On Indian Plains, and from my Mother's hut
Had run abroad in wantonness, to sport,
A naked Savage, in the thunder shower.   


The Prelude, I (1805), 291-304


Wie herinnert zich niet scènes als deze uit zijn eigen jeugd? De intensiteit van de oorspronkelijke ervaring heeft ze voor altijd in ons geheugen gegrift. Het zijn de plekken in de tijd die blijven oplichten in het donkere woud van vergeten voorvallen. Maar bij Wordsworth krijgt het zomerse kinderspel bij de rivier een extra dimensie, de glans van een universele, bijna religieuze ervaring, van een doop in water en stralend zonlicht, in de geborgenheid van een alomvattende natuur. Misschien gaat dit te ver voor wie deze regels leest, zo buiten hun verband. Laten we daarom kijken naar de context.   


Spots of time
Wordsworth noemde de sleutelmomenten uit zijn jeugd spots of time. Daarvan zijn er in The Prelude een kleine twintig te vinden, zoals het verhaal hoe hij als jongetje in de lente - 'als op de zuidelijke helling de zon de sleutelbloem deed bloeien en voor het eerst weer de bossen in het dal verwarmde' - eropuit trok om ravennesten leeg te roven. Hij hing dan, alleen en hoog, aan een gladde bergwand om de eieren weg te kapen. Zijn enige houvast en steunpunt waren een graspol en een smalle scheur in de rots. De wind waaide hard en drukte hem tegen de helling met een vreemd onaards geluid. De wereld stond op zijn kop. Even leek hemel aarde en aarde hemel. De wolken vlogen razendsnel voorbij.


Wat opvalt, is dat Wordsworth in de beschrijving van de meeste spots of time benadrukt dat hij de ervaring alleen onderging. Bij de Derwent stond hij 'alleen onder de hemel'. Aan de smalle richel, reikend naar de eieren in het ravennest, 'hing ik alleen', zo schrijft hij. 'Ik was alleen' staat ook te lezen in het verhaal over zijn nachtelijke strooptochten in de heuvels.


'Twas at an early age, ere I had seen
Nine summers, when upon the mountain slope
The frost, and breath of frosty wind had snapped
The last autumnal crocus, 'twas my joy
To wander half the night among the Cliffs
And the smooth Hollows where the woodcocks ran
Along the open turf. In thought and wish
That time, my shoulder all with springes hung,
I was a fell destroyer. On the heights
Scudding away from snare to snare, I plied
My anxious visitation, hurrying on,
Still hurrying, hurrying onward; moon and stars
Were shining over my head; I was alone,
And seemed to be a trouble to the peace
That was among them.   


The Prelude, I (1805), 310-324                             


Zelfs tijdens de avonturen die hij samen met zijn vriendjes beleefde, onderging hij het moment waarop de natuurlijke omgeving hem als het ware opslokte, in eenzaamheid. In de winter ging hij vaak - na het vallen van de avond - schaatsen op het meer. Hij speelde dan met zijn makkers op het ijs de jachtpartijen van volwassenen na. Eén van hen was de haas, de anderen joegen achter hem aan met 'trompetgeschal' en het geluid van 'blaffende honden'. Hun stemmen 'weerkaatsten tegen de rotsen'. Al het tumult 'weerklonk uit de heuvels met een zweem van melancholie'. Maar dan verliet hij na enige tijd 'het kabaal' en de 'rumoerige meute', zocht een stille kreek op en reed over 'de weerschijn van een ster die glinsterde op het ijs'. Dan remde hij, stond stil en keek, tot alles rustig was 'als (in) een droomloze slaap. 

Vroeg op pad
De jonge Wordsworth had de gewoonte 's morgens in alle vroegte op pad te gaan, voordat - om half zeven in de zomer, half acht de winter - school begon. Vaak had hij gezelschap van zijn boezemvriendje.


                                 My morning walks
Were early: oft, before the hours of school
I travelled round our little lake, five miles
Of pleasant wandering. Happy time! more dear
For this, that one was by my side, a friend
Then passionately loved.
                      
The Prelude, II (1850), 329-334

                                     
Maar Wordsworth maakte zijn ochtendlijke rondje om het meer ook vaak alleen, en nóg vroeger - bij het opkomen van de zon.


Nor seldom did I lift our cottage latch
Far earlier and before the vernal thrush
Was audible, among the hills I sate
Alone upon some jutting eminence
At the first hour of morning, when the vale
Lay quiet in an utter solitude.                      

The Prelude, II (1805), 359-364


Op zulke momenten versmolt de werkelijkheid buiten hem met een innerlijke werkelijkheid; het landschap dat hij vóór zich zag, leek dan één met het landschap (of het uitzicht: 'prospect') dat hij zich dacht of droomde. Binnen- en buitenwereld vielen samen.


Oft in these moments such a holy calm
Did overspread my soul that I forgot
That I had bodily eyes, and what I saw
Appeared like something in myself, a dream,
A prospect in my mind.                                    

The Prelude, II (1805), 367-371


Wordsworth waagt zich er niet aan precies te verklaren hoe het wijdse, stille landschap op hem inwerkte. Het zou te veel woorden vergen, als hij ze al zou kunnen vinden. Maar hij geeft wel aan wat al die indrukken volgens hem teweeg brachten. 


                              'Twere long to tell
What spring and autumn, what the winter snows,
and what the summer shade, what day and night,
The evening and the morning, what my dreams
And what my waking thoughts, supplied to nurse
That spirit of religious love in which
I walked with Nature.                               

The Prelude, II (1805), 371-377

                        
Wordsworth liep dus niet alleen in de natuur, hij liep ook met de natuur. En met die natuur voelde hij in zijn jeugd, zoals hij zegt, een innige religieuze verbondenheid. 





to muse

peinzen

fair

mooi

train

reeks, serie

alder shades

schaduw van elzen

fords

doorwaadbare plaatsen

shallows

ondiepten

rill

stroompje

mill race

afgescheiden stroompje

severed

gescheiden

coursed

rende

groves

bosjes

yellow grunzel

gele begroeiïng

crag

rots

wantonness

baldadigheid

to sport

spelen, rennen

ere

voordat

to snap

afbreken

woodcock

houtsnip

turf

veen(grond)

springes

strikken

fell

kale heuvel

scudding

rennend, vliegend

visitation

inspectie

latch

grendel

vernal thrush

lentelijster

jutting

overhangend

eminence

heuvel


Our destiny, our being's heart and home,

Is with infinitude, and only there.

William Wordsworth, The Prelude, VI (1850), 604/5


Taalmuziek die onvertaalbaar is


poëzie = inhoud + vorm



Spot of time


Leeghalen van vogelnesten


Complete tekst



Spot of time


Schaatsen op het meer


Complete tekst